1 Samuël 14 : 29
Toen zeide Jónathan: Mijn vader heeft het land beroerd; zie toch, hoe mijn ogen verlicht zijn, omdat ik een weinig van dezen honing gesmaakt heb; Jonathan en de honing
In de tijd dat deze geschiedenis zich afspeelde, was er voor het eerst sprake van een koning van Israël. Er waren echter ook een aantal vijanden waartegen Israël moest strijden. De situatie was zo dat men verlost was uit Egypte, maar nog in de woestijn zwierf en op weg was naar het beloofde land, strijdend tegen de vijand. Overdrachtelijk dan natuurlijk, want Israël was in die dagen allang in Kanaän.
Het was als in de dagen van Mozes in de woestijn die streed tegen de Amalekieten. Hij hield de staf omhoog, ondersteund door Aäron en Hur. Mozes is daarin een beeld van de Middelaar van het Nieuwe Verbond; Aäron is een beeld van de Hogepriester van het Nieuwe Verbond en Hur is een beeld van de Geest. Hur = Chur = een anagram van Ruach = Geest. Het is dus tevens een beeld van de situatie in onze dagen.
Volgens Romeinen 8 bidt de Geest voor ons, maar ook de Hogepriester. De strijd verliep erg moeizaam. Men won niet en men verloor niet. Zolang Mozes de staf omhoog hield, had het volk de overhand. Zo is het ook in onze dagen. We halen hier de overwinning niet. Dat gebeurt pas in de toekomst. In afwachting daarvan staan we in de strijd en hebben de overhand. …
Jonathan en de honing