43 vragen en antwoorden van prof. Bettex
Div. onderwerpenUitgelicht
0

43 vragen en antwoorden van prof. Bettex

43 vragen en antwoorden van prof. Bettex

Ruim 100 jaar geleden was prof. Bettex een veelgelezen auteur in de Christelijke wereld. Zijn krachtige werken waren toen hard nodig om de toenemende kritiek op en groeiende twijfel aan Gods Woord – de Bijbel – te pareren.

Honderd jaar later is de situatie absoluut slechter. De grote tegenstander van de Here Jezus Christus heeft zich nog meer aanhangers weten te verwerven.

Twijfel is ongeloof

Onvoorwaardelijk geloof in de Bijbel is – helaas zelfs onder degenen die zich rekenen onder het Christendom – niet vanzelfsprekend. Het is vooral veel direct of indirect afwijzen en op z’n minst twijfelen. Twijfel staat in de Bijbel direct tegenover geloof. Twijfel is ongeloof. Twijfel is zonde (het “doel missen”). Geloven en tegelijkertijd twijfelen aan het Woord Gods gaan gewoonweg niet samen. (Markus 11 : 23; Romeinen 14 : 23; 1 Timotheüs 3 : 16; Jakobus 1 : 6) De apostel Paulus schrijft het heel duidelijk op in Romeinen 4 : 20:

En hij heeft aan de beloftenis Gods niet getwijfeld door ongeloof; maar is gesterkt geweest in het geloof, gevende God de eer;

Abraham twijfelde niet aan Gods beloften, waarbij gezegd wordt dat, als hij dat wel gedaan had, deze twijfel ongeloof zou zijn. Maar Abraham geloofde in wat God gesproken had – gaf Hem zo de eer – en dat werd hem “tot rechtvaardigheid gerekend”. Dat stond al in vers 3:

Want wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is hem gerekend tot rechtvaardigheid.

Twee soorten van ongeloof

Persoonlijk ervaar ik regelmatig “twee soorten van ongeloof” als het om de Bijbel gaat.

  1. Christenen die niet álles geloven – of twijfelen aan – wat geschreven staat. (Lukas 24 : 25)
  2. Niet-christenen die de Bijbel afwijzen als het exclusieve Woord Gods. (Romeinen 1 : 18)

In beide gevallen maakt dit een zinvolle conversatie omtrent veel onderwerpen zeer moeilijk of zelfs onmogelijk. Immers, álles wat ik te vertellen heb omtrent de beloften Gods is gestoeld op de Bijbel. Wellicht begrijp ik niet alles goed genoeg, maar ik zal altijd verwijzen naar Zijn Woord als het enige vaste baken voor ons weten. Zijn Woord is Waarheid, of ik het nu begrijp of niet.

Eerst in de Bijbel geloven

Dat zou ook de grondhouding zijn van elke gelovige, aldus prof. F. Bettex. Hij zegt daarover in zijn boek “De Bijbel Gods Woord”: “Men moet eerst in de Bijbel geloven, om hem te begrijpen, en niet hem eerst willen begrijpen, om hem daarna te geloven.”

Als de ander, waar ik mee communiceer, niet ditzelfde principe huldigt, maar daarentegen de Autoriteit van de Bijbel bestrijdt of er aan twijfel, op welke wijze dan ook, dan is het beter om het gesprek te stoppen. Tenminste dat is mijn conclusie na tal van “ervaringen” met zowel gelovigen als ongelovigen.

De samenvatting van Bettex

Voor een zinvolle conversatie met elkaar is dus “eerst in de Bijbel geloven” een noodzaak. De geachte broeder Bettex kan daarbij wellicht tot nut zijn. In het laatste hoofdstuk van zijn boek “De Bijbel Gods Woord” vat hij zijn uitgebreide betoog samen. De samenvatting van Bettex leidt tot de volgende 43 vragen en antwoorden.

1 – Is er een God?

Ja. Zonder Hem is de stoffelijke en geestelijke wereld een onverstaanbare, zin- en doelloze chaos. Deze God moet een persoonlijke, levende God zijn; een onpersoonlijke God is geen God, en een dode God is waanzin.

2 – Heeft deze God des levens ons geschapen, waarom is dan de dood in ons?

Omdat wij van Hem zijn afgevallen.

3 – Bekommert die God zich over ons tijdelijk en eeuwig lief en leed?

Ja.

4 – Hoe kunnen wij dat weten?

Alleen door een openbaring Zijnerzijds.

5 – Heeft Hij er ons een gegeven?

Ja. Hij heeft zich van tijd tot tijd aan enkele personen rechtstreeks door verschijningen, gezichten, dromen en woorden geopenbaard, en aan de gehele mensheid door het geschrevene, aan Zijn knechten geschonken Woord: de Bijbel. “Zo er een profeet onder u is, Ik, de Heere, zal door een gezicht Mij aan hem bekend maken, door een droom zal Ik met hem spreken. Alzo is Mijn knecht Mozes niet; van mond tot mond spreek Ik met hem, en door aanzien, en niet door duistere woorden, en de gelijkenis des Heeren aanschouwt hij.”

6 – Wat is de Bijbel dus?

Een goddelijke Openbaring. “Hetgeen het oog niet heeft gezien, en het oor niet heeft gehoord … God heeft het ons geopenbaard door Zijn Geest.” “De openbaring van Jezus Christus, die God hem gegeven heeft, om Zijn dienstknechten te tonen de dingen, die haast geschieden moeten.” (Openbaring 1 : 1)

7 – Hoe is deze openbaring geschied?

Doordat de derde Persoon der Godheid, de Heilige Geest, nu en dan een mens be-geestte, zodat hij niet anders kón, dan juist datgene zeggen en schrijven, wat de drie-enige God door hem aan Zijn mensheid wilde meedelen. “De heilige mannen Gods hebben gesproken, gedreven door de Heiligen Geest.” (2 Petrus 1 : 21) Deze Schrift moest vervuld worden, welke de Heilige Geest door de mond Davids voorzegd heeft. (Handelingen 1 : 16) Ik leg Mijn woorden in uw mond. (Jesaja 51 : 16; 59 : 21; Jeremia 1 : 9)

8 – Waren deze mannen dan niet willoze werktuigen?

Neen, evenmin als een Christen, die uit de volheid van zijn hart de Heiland het Onze Vader nabidt. Maar de Bijbelse auteurs schrijven een individueel verschillende stijl. Ja: de goddelijke inspiratie werkt niet vernietigend, maar verheffend op de individualiteit. Konden die mensen zich niet vergissen en hun eigen woord voor het Woord des Heeren houden of in bijzaken, die niet onmiddellijk tot de Openbaring behoren, zich vergissen? Neen, want God wilde, dat door hen juist dát, dat alléén, en niet ánders dan dat, aan de mensheid gezegd werd. God kent geen bijzaken.

9 – De Bijbel is dus woordelijk ingegeven?

Ja. “Het is lichter, dat de hemel en de aarde voorbijgaan, dan dat een tittel der wet valle”, zegt Christus. (Lukas 16 : 17)

10 – Dus ook daar, waar toch blijkbaar tegenspraak bestaat, of in de onderscheidene varianten?

Ja. De verschillende overzettingen zijn door God met Zijn medeweten en willen tot bepaalde doeleinden gegeven.

11 – Moet een Christen heel de Heilige Schrift geloven?

Ja: zij is één geheel, en hij mag niet uitkiezen, wat hij geloven wil en wat niet. Wie het Oude Testament niet gelooft, gelooft ook het Nieuwe niet. “Alle Schrift is van God ingegeven.” “Ik geloof alles, belijdt Paulus voor Felix, wat in de wet en de profeten geschreven is.” (Handelingen 24 : 14) Christus kwam in de wereld, omdat “het alles moest vervuld worden, wat van Hem geschreven is in de wet van Mozes, en de profeten, en Psalmen.” (Lukas 24 : 44)

12 – Ik moet dus álle in de Bijbel verhaalde, al zijn het ook nóg zo onbegrijpelijke en ongelooflijke wonderen geloven?

Ja. Er bestaan geen begrijpelijke wonderen, maar alleen boven-begrijpelijke. Het is kinderachtig tussen kleine en grotere, en onbijbels, om wonderen, die tot de heilsgeschiedenis behoren en andere te willen onderscheiden. Het wonder met het verstand te begrijpen, staat gelijk met de zonneschijn of de bliksemstraal met de hand te willen vatten. Gelooft gij er ook maar één niet, dan gelooft gij het wonder niet, en weet gij niet wat een wonder is!

13 – ls het wondergeloof de kern en het hart van het Bijbelgeloof?

Ja; het geloof aan het wonder aller wonderen: Christus, van eeuwigheid God, mens geworden, zonder zonde ontvangen, voor onze zonden gestorven, ten derden dage lichamelijk opgestaan. “Buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in de Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de Heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid.” (1 Timotheüs 3 : 16)

14 – Maar men kan Jezus toch vereren, Hem liefhebben, Hem trachten na te volgen en zich een Christen noemen, zonder Hem als God te erkennen?

Neen; dat is zelfbedrog. Daarmee heeft de mens “God tot een leugenaar gemaakt, dewijl hij niet geloofd heeft de getuigenis die God getuigd heeft van Zijn Zoon.” (1 Johannes 5 : 10) En het einde is verschrikking. “Indien gij niet gelooft, dat Ik die ben, gij zult in uw zonden sterven.” Christus is “de Koning der eeuwen”, “Hij draagt alle dingen door het woord Zijner kracht.” “Welker zijn de vaders, en uit welken Christus is, zoveel het vlees aangaat, dewelken is God boven allen te prijzen in der eeuwigheid.” Dat of niets.

15 – Doch waar blijft dan het verstand?

Nergens.

16 – Maar waartoe heeft God het ons dan gegeven?

Om te planten en te bọuwen, te kopen en te verkopen, ten huwelijk te nemen en ten huwelijk te worden gegeven.

17 – Is het ons ook niet door God gegeven om er Zijn Woord mee te beoordelen?

Neen. Met de rede of het verstand de Bijbel te willen beoordelen, is reeds dáárom iets onzinnigs, omdat de Bijbel geheel en volkomen op het wonder is gegrond, dat door het verstand niet begrepen kan worden. Is mijn verstand beslissend, en kan het mij zeggen, hoeveel of hoe weinig ik van de Bijbel geloven moet, dan is óók, en met hetzélfde recht, het verstand van elk mijner medemensen beslissend; en geeft men ze allen achtereen volgens gehoor, dan blijft er geen woord der Heilige Schrift meer over.

18 – Moeten menselijke geleerdheid en wetenschap zich ook niet tegenover de Bijbel en voor de Bijbelstudie handhaven?

Neen. “Ik dank U, Vader, Heere des hemels en der aarde, dat Gij deze dingen voor de wijzen en verstandigen verborgen hebt!” (Mattheüs 11 : 25)

19 – Wat is er van de speciaal geschiedkundige, aardrijkskundige en oudheidkundige onderzoekingen omtrent de Bijbel te denken?

Niet veel. God heeft in Zijn wijsheid 1800 jaren lang de Christenheid onbekend gelaten met de geschiedenis van Oud-Egypte, Assyrië en Babylonië; en tóch had zij aan haar Bijbel genoeg om zalig te worden. Toen Christus in de woestijn verzocht werd, heeft Hij niet met bewijzen – waarvan Hij er meer en betere wist, dan wij allen – Zijn tegenstander verslagen, maar met: “Er staat geschreven.” Daarmee wijst Hij ons de weg, dien wij bij alle opwellingen en aanvallen van het ongeloof moeten inslaan.

20 – Maar men moet Gods Woord toch met verstand lezen, daarin navorsen, vergelijken en onderzoeken?

Ja. Doch niet met ons eigen verstand, maar met dat, hetwelk ons van boven gegeven wordt. Wij hebben hier te doen met een Woord, zó hoog boven onze blinde rede en verstand gelegen, als de hemel boven de aarde. Luther schrijft er van: “Wij moeten onze eigene wijsheid terzijde stellen, en in Gods gebod en zaken alzo denken: Ziet het er mij dwaas uit, dan heeft dit in waarheid geen andere oorzaak, dan dat ik een grote dwaas ben, die de Goddelijke wijsheid niet vatten, noch begrijpen kan, want mijn dwaasheid en blindheid beletten het mij. Men moet eerst in de Bijbel geloven, om hem te begrijpen, en niet hem eerst willen begrijpen, om hem daarna te geloven.” Pascal zegt: “God wil eerst geliefd (dus geloofd) zijn, eer Hij zich toont zoals Hij is.” Maar de mensheid, in zoverre zij de Bijbel kent, bestaat uit vele mensen, die om overwegende redenen er niet in geloven willen, en wie het leed zou doen, als zij er in moesten geloven, want hij veroordeelt hen en hun daden; uit enigen, die er in geloven, of zouden willen geloven, en wien God, al ware het ook eerst aan het einde huns levens, het gewenste geloof schenkt; en eindelijk uit dezulken, die hun verstand gevangen geven onder de gehoorzaamheid des geloofs.

21 – Is er dus geen Bijbelkritiek bestaanbaar?

Neen. De naam alleen is reeds een aanmatiging; want om iets te kritiseren, moet men hoger staan dan het voorwerp van kritiek. “Zij willen leraars der wet zijn, niet verstaande, noch wat zij zeggen, noch wat zij bevestigen.” (1 Timotheüs 1 : 7) Hoe wijzer en verstandiger de mens zich tegenover Gods Woord waant, des te meer zendt God hem daarentegen dwalingen en twijfelingen toe. “Maak het hart dezes volks vet, en maak hun oren zwaar, en sluit hun ogen, opdat het niet zie met zijn ogen, noch met zijn oren hore, noch met zijn hart versta, noch zich bekere, en Hij het geneze.” (Jesaja 6 : 10) “Ziet, de dagen komen, spreekt de Heere Heere, dat Ik een honger in het land zal zenden; niet een honger naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden des Heeren. En zij zullen omlopen om het woord des Heeren te zoeken, maar zullen het niet vinden!” (Amos 8 : 11, 12) Het is geschied. Zij zoeken het in Babel en in Indië, bladeren in hun Bijbel, en vinden er het Woord Gods niet in. “Zich uitgevende voor wijzen, zijn zij dwaas geworden.” Een rechtvaardig en vreselijk oordeel!

22 – Maar er is toch ook wel door vrome en invloedrijke Christenen kritiek geoefend?

Zij zullen het eenmaal moeten verantwoorden! 

23 – Moet de Christen zich niet met de tegenwerpingen der critici vertrouwd maken, om ze naar omstandigheden te weerleggen?

Neen. (Als het niet tot zijn ambt of vak behoort). Moeten wij ons door duizenden ijdele, elkaar tegensprekende meningen van mensen heenwerken? Dat verhoede God! Maar wedersta de dwaze vragen, en geslachtsrekeningen, en twistingen, en strijdingen over de wet, want zij zijn onnut en ijdel. (Titus 3 : 9)

24 – Maar de Bijbel is toch zeer moeilijk te begrijpen?

Ja, zó moeilijk, zó, hoog, zó diep, dat nooit nimmer ook maar een enkel mens hem geheel begrepen heeft en begrijpen zal; en aan de andere kant toch ook weer zó eenvoudig, bevattelijk en klaar dat ieder kind, of een onwetende oude vrouw, of een bedelaar, daarin alles vinden, wat zij nodig hebben om zalig te worden. En zalig te worden, dat is het ene nodige. “Indien gij u niet verandert, en wordt gelijk de kinderkens, zo zult gij in het Koninkrijk der hemelen geenszins ingaan.” (Mattheüs 27 : 3)

25 – Maar de Bijbel is toch langzamerhand ontstaan, en evenzo zijn samenstelling uit onder scheidene boeken?

Ja, met medeweten en -willen van God, en naar Zijn eeuwig raadsbesluit.

26 – Zijn er niet nog andere boeken van God dan de canonieke?

Neen. De canon is niet door mensen, maar door God met tussenkomst van mensen samengesteld. “Alle Schrift is van God ingegeven.”

27 – Waaraan kan ik het verschil zien tussen de boeken der Heilige Schrift en vele vrome boeken, bijvoorbeeld de terecht door tal van Kerken, o.a. de Hervormde, Anglicaanse en Presbyteriaanse, uit de Bijbel verbannen Apocriefen, waarvan Luther schrijft: “Boeken die niet gelijk te stellen zijn met de Heilige Schrift?”

Door de Geest Gods.

28 – Aan wie geeft God dezen Geest?

Aan ieder, die er om bidt. “Indien dan gij, die boos zijt, weet uwen kinderen goede gaven te geven, hoeveel temeer zal de hemelse Vader de Heiligen Geest geven, degenen, die Hem bidden. (Lukas 2 : 13) 

29 – In hoeverre hebben de Apocriefe boeken kwaad gedaan?

In zoverre zij er bij velen toe hebben bijgedragen, de scherpe grenslijn tussen Gods Woord en ‘s mensen uit te wissen.

30 – Is de Bijbel dus rechtstreeks van hemelse oorsprong?

Ja; het is een afschrift van het hemelse “Boek der Waarheid” (Daniël 10 : 21), waarin de engelen lezen. (Maleachi 3 : 16)

31 – Wat moet de Christen de ongelovige antwoorden, die hem allerlei fouten, onjuistheden, tegenstrijdigheden onhoudbare plaatsen in de Bijbel wil aantonen?

Niets. Het is hem niet om rekenschap van uw geloof (1 Petrus 3 : 15) te doen, maar om de uitstalling zijner ingebeelde wijsheid op het gebied der heilige dingen. Het heilige mogen wij niet voor de honden werpen; en over het licht en de kleuren met een blinde te twisten, loont de moeite niet. Met zijn Bijbelgeloof moet de Christen het zich nu eenmaal laten welgevallen, door de wereld als een dwaas en een domoor te worden aangezien!

32 – Wat moet hij zeggen aan de nog twijfelende, eerlijk zoekende, die hem om raad daaromtrent vraagt?

“Neem en lees!” Bid God om verlichting, dan zult gij een groot licht aanschouwen. Wordt gij niet door de Geest Gods verlicht, dan baat u nóch eigen peinzen, nóch wijsheid van andere mensen. 

33 – Is dit Bijbelgeloof niet een dood lettergeloof?

Dat het dat niet is, hebben van oudsher het leven en de werken dergenen, die het bezitten, bewezen. Maar dát gaat nu toch te ver! roepen hier dezulken, die zichzelf wijs achten, omdat zij halverwege blijven staan. Christus zegt: “Er zal geen jota of tittel van de wet voorbijgaan, voordat alles vervuld is geworden!” Aan louter figuurlijke uitdrukkingen of aan overdrijvingen uit de mond van Hem, die gezegd heeft: “Ik ben de Waarheid”, geloof ik niet. Dus heeft iedere jota en tittel der wet zijn betekenis en zijn waarde, wat niet voor ons, maar voor de engelen openbaar is.

34 – Maar zulk een Bijbelgeloof is immers niet meer van onze tijd: is immers te onnozel, te kinderachtig, en in tegenspraak met de tijdgeest, met het gezond verstand, en ook met de uitleggingen en meningen van vele geleerde en vrome mannen?

Ja. Laat ons voor nu en voor altijd de hoop laten varen om een Bijbelgeloof uit te vinden, dat in de ogen der wereld, onverschillig of zij zich de Christelijke of de goddeloze noemt, genade vindt. Evenals “de wijsheid dezer wereld dwaasheid is bij God” is en blijft de wijsheid Gods een dwaasheid voor de wereld. Haalt ge u met uw Bijbelgeloof niet de tegenspraak, de fijnen of groven spot, de zwijgende of uitgesproken verachting en de haat der wereld, der geleerden en der beschaafden op de hals, dan kunt gij daaruit opmaken, dat uw geloof niet het rechte is. Of wilt gij groter zijn dan uw Meester? Hij sprak de woorden “des eeuwigen levens”, en “zij bespotten Hem.”

35 – Wie heeft ooit zulk een Bijbelgeloof gehad?

Zij, die de wereld met hun geloof overwonnen hebben: de profeten, de apostelen, de martelaren.

36 – Waarom moet dan dit Bijbelgeloof het enig juiste, ware en Christelijke zijn?

Omdat het het Bijbelgeloof van Christus was en is.

37 – Kent Christus enige kritiek van de Bijbel, of onjuistheden, of tegenstrijdigheden in de Bijbel? Waarschuwt Hij voor “onechte plaatsen”, of valse opgaven van tijd en van schrijvers, of vindt Hij er onderscheidingen in tussen een menselijk en een Goddelijk Woord?

Neen. Hij, het Woord, dat in de beginne was, gelooft aan Zijn Woord. Hij, die door Mozes en profeten gesproken heeft, gelooft aan Mozes en de profeten. Hij, die wonderen deed, gelooft aan de wonderen in de Bijbel. Hij, de Opgestane van de doden, gelooft aan de opstanding der doden. Hij zegt: “De Schrift kan niet gebroken worden.” “Er is geschreven.”

38 – Is zulk een geloof niet iets gedwongens, waarmee een Bijbelgelovig Christen zich steeds moeite geeft om, tegen zijn beter weten in, te geloven wat hem zelf bijna ongelooflijk voorkomt?

Neen. Het is de juichende zekerheid der ziel, die eindelijk tussen de golven en in de branding der totaal onzekere mensenmeningen de Rots gevonden heeft. Zulk een ziel hongert en dorst naar een vast Bijbelgeloof, want voor háár is het kracht en zaligheid.

39 – Is dit geloof in de Bijbel niet een nog onrijp, van onwetendheid op elk gebied van ‘s mensen weten getuigend geloof, dat niet tegen helderder verlichting en onderricht bestand is, en alle studie en nasporing belet?

Neen. God schenkt het rechtstreeks aan tal van eenvoudige en onwetende zielen, die Hij lief heeft; maar ook bij grote geesten, zoals bij Augustinus, Calvijn, Pascal, Newton, Leibnitz en vele anderen, is het de vrucht en het resultaat van een ernstig, levenslang, met gebed om verlichting, volbracht onderzoeken en bestuderen van alle menselijke wetenschap en filosofie.

40 – Kan een mens door eigen kracht en eigen studie tot zulk een eenvoudige Bijbelgeloof komen?

Neen.

41 – Hoe komt men dan daartoe?

Door Gods genade en door aanhoudend smeken, of Hij ons de ogen wil openen. Dan vernietigt de Heilige Geest, door veel strijd en twijfel heen, de mens inwendig, en stelt Hij hem de totale blindheid en onmacht van zijn verstand en zijn wijsheid zó duidelijk voor ogen, dat hij oprecht en waarlijk erkent: ik ben niets; ik heb niets; ik kan niets; ik weet niets. Daarna toont deze Geest hem uit de geschiedenis der mensheid en uit de tegenwoordige wereld, hoe wankelend hoe onzeker, bedriegelijk en elkaar weersprekend mensenwoorden en mensenbewijzen, gevolgtrekkingen, zienswijzen en leerstellingen zijn. Daardoor werkt Hij in hem een hartgrondige verachting van het mensenwoord en de ijdelheid en onmacht daarvan, in zoverre het op de bovenaardse, onzichtbare, Goddelijke en eeuwige dingen betrekking heeft, en een walg van “het vuilnis” van heel de wijsheid dezer wereld! Is de mens dan van het bijgeloof aan zichzelf en aan anderen, aan het weten en kunnen der mensheid, genezen en ontledigd, dan kan de Geest hem met het ware, kinderlijke, eenvoudige geloof in God en Zijn Woord vervullen. Is hij eerst een dwaas geworden, dan kan “de Geest der waarheid hem in al de waarheid leiden.”

42 – Schenkt God Zijnen kinderen dit vaste Bijbelgeloof uit één stuk op eens?

Neen! Hij leidt hen door vele worstelingen tot de overwinning, door de duisternis tot het licht. Evenals jonge bomen eerst na door stormen heen en weer geschud te zijn, vaste wortels krijgen, zo ook het geloof door allerlei twijfel en aanvechtingen. Het is kostbaarder dan goud en zilver, moet het dan ook niet door vuur beproefd worden?

43 – Wat bewerkt de Geest Gods met dit Bijbelgeloof?

Dat het Woord van God tot een levende kracht wordt, die de mens zalig maakt. Niet op bewijzen berust dat geloof; want een geloof, dat bewijzen nodig heeft, is geen geloof. Maar wél schenkt God aan degenen, die Hem met dit geloof eren, grote en schone bewijzen daarvan, bijvoorbeeld in gebedsverhoringen. Dan doet Hij hun zien, dat dit Woord van God met de gehele schepping en met het ganse heelal in harmonie is. De Bijbel alleen verklaart de natuur; en de natuur in de mens en rondom hem heen stemt met de Bijbel overeen. Alle andere wereldbeschouwingen zijn afkomstig uit de nacht van het eeuwige Niets, en vallen eindelijk in de buitenste duisternis; zij weten ook zelf geen ander einde.

Verder toont de Geest de Bijbelgelovige in de wereldgeschiedenis de gerechtigheid, de heiligheid en de liefde Gods, en hoe de Bijbelse voorspellingen letterlijk en met de meeste duidelijkheid vervuld zijn geworden.

Eindelijk toont de Geest aan, dat dit Woord in het verleden en het heden, bij aanzienlijken en geringen, bij alle volken en natiën, het enige Woord en het enige Boek is, dat de macht heeft om van oude, zondige mensen kinderen Gods te maken; het enige, dat de mensen leert en in staat stelt, geduldig te leven en zalig te sterven. De Christen, wiens ziel van de onophoudelijke wisseling der dingen, van het steeds aan onze handen ontsnappende verschijnsel genoeg heeft; die van het holle en eentonige lied over ‘s mensen weten en kunnen, en van ‘s mensen woorden in ‘t algemeen, een afkeer heeft, en de leugen der wereld in zich en rondom zich onuitsprekelijk moede is, grijpt dit Goddelijk Woord aan, en vindt daarin absolute woorden, rotsen der eeuwigheid, en aan hem wordt dan het woord van Christus bewaarheid: “Komt tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.”

Dan lacht, aan wie God dat Bijbelgeloof geschonken heeft, om alle menselijke bewijzen, redetwisten en onderzoekingen; om al het “maar”, en “als” der geleerdheid en der kritiek; en prijst hij God, die zich aldus de mensen geopenbaard heeft, “Uw Woord, Heere! verkwikt mijne ziel!”


43 vragen en antwoorden van prof. Bettex

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *