Bidden voor de vrede?
Bidden voor de vrede van Jeruzalem? Bidden voor de vrede in de wereld? Ja of nee?
Wat het bidden voor de vrede van de wereld betreft kijken we naar de Here Jezus. In de nacht voor Zijn lijden en sterven, sprak Hij tot de Vader, heel intensief zelfs, zo blijkt uit het verslag in Lukas 22. Vers 41 zegt: “… Hij scheidde Zich van hen af, … en knielde neder en bad“. Met wat volgt in vers 42, gaf de Here Jezus ons absoluut het beste voorbeeld voor ons eigen bidden tot de Ware God, de Auteur van de Bijbel.
… Vader, …, doch niet Mijn wil, maar de Uwe geschiede.
Als we “de wil van de Vader kennen”, en daartoe zijn we in staat, omdat Hij ons de Bijbel gegeven heeft, dan zouden we toch niet bidden voor zaken waarvan duidelijk is dat die niet tot de wil van de Vader behoren? Dat zou wel heel vreemd zijn. In feite is dat ongeloof in wat God gesproken heeft. Een vorm van de eigen wil belangrijk maken, terwijl duidelijk is dat waarom gevraagd wordt niet Gods wil is.
Toch is dat wat volop gebeurt, zeker in deze tijd en dan met name als het om vrede (daaronder verstaat men “geen oorlog”) in de wereld gaat en in het bijzonder om vrede in het Midden-Oosten. Of nog meer in het bijzonder: “de vrede van Jeruzalem”. Eventueel aangevuld met de “vrede voor de Palestijnen”, want dat is wel zo politiek correct in deze dagen.
Aangezien het helemaal niet lukt met die vrede, moet daar kennelijk voor gebeden worden, zo vinden tal van religieuzen. Wat de mens totaal niet lukt, moet God dan maar doen, maar dan wel op ons verzoek, want kennelijk had Hij er nog niet aan gedacht …
Cafetaria-systeem
Wellicht vinden zelfs gelovigen dat, maar dat moeten dan de gelovigen zijn, die hun Bijbel óf dicht laten, óf als een soort Febo-cafetaria gebruiken. Dan trekken ze een lade open met de gewenste bijbeltekst er in. Behapbare fastfood, maar niet bepaald goed voor de gelovige mens. De context van die specifieke bijbeltekst, in héél de Bijbel zelfs, blijft bij dit veelvuldig toegepaste “cafetaria-systeem” volledig buiten beschouwing voor wie alleen maar dat ene stukje tekst denkt nodig te hebben.
Wie de Bijbel – Gods Woord – dicht houdt, weet dus niet dat God Zich uit deze wereld heeft teruggetrokken (Romeinen 1) nadat diezelfde wereld “Hem niet gekend heeft” (Johannes 1 : 10) Wij leven in de tijd dat God zorgt voor Zijn Gemeente, het Lichaam van Christus, in de “bedeling der genade Gods“. (Efeze 3 : 2) Hij verbergt zich momenteel voor de wereld en dat is 100% onderdeel van Zijn Plan, dat al gemaakt is “vóór de nederwerping der wereld” in Genesis 1 : 2. Als we dit weten, proberen we niet allerlei zaken van deze wereld, zelfs als het om zoiets belangrijks gaat als wereldvrede, door God geregeld te krijgen. Dan zouden we niets anders dan vertrouwen op dat Plan Gods, waarin de Weg tot wereldvrede, en ook wanneer dat zal zijn, heel goed aangegeven is. Dat kan namelijk alleen bereikt worden door de Here Jezus Christus. Hij is de Weg, de Waarheid en het Leven. (Johannes 14 : 6)
Ook v.w.b. “de toestand in de wereld” (met dank aan G.B.J. Hilterman) geeft de Heer een duidelijk voorbeeld, in wat wij kennen als het “Hogepriesterlijk gebed”. Johannes 17 : 9:
Ik bid voor hen; Ik bid niet voor de wereld, maar voor degenen, die Gij Mij gegeven hebt, want zij zijn Uw.
De Here Jezus bad en bidt niet voor de wereld. Hij bekommert zich slechts om gelovigen, “want zíj zijn Uw“. De wereld staat daar tegenover; die is dus niet “van U”. Als de Here Jezus niet voor “de wereld” bidt, dan zouden wij, als navolgers van Hem, dat logischerwijze ook niet doen.
De wil van de Vader leren kennen
We zouden dus de wil van de Vader leren kennen. Dat kan echter alleen via “de Zoon”. (Hebreeën 1) Die spreekt uit Zijn Woord, de Bijbel, die Hij ons gegeven heeft juist om Gods Wil, Plan en Werk te weten te komen, als we ons volledig op Hem richten. Dat is overigens wat bidden is, want “bidt zonder ophouden” (1 Thessalonicenzen 5 : 17) spreekt over onze voortdurende verbinding en communicatie met de Heer, waarbij ons eigen spreken niet bepaald voorop zou staan, maar wel ons aandachtig luisteren naar Zijn Woord. Niet “zenden”, maar “ontvangen” dus. Het gaat dus om onze gezindheid, die altijd op de Heer gericht zou zijn. Waar dat het geval is, dat is leven onder het Nieuwe Verbond, bidden wij zonder ophouden.
De apostel Paulus stelt het volgende vast in Romeinen 8 : 27:
En desgelijks komt ook de Geest onze zwakheden mede te hulp; want wij weten niet, wat wij bidden zullen, gelijk het behoort, maar de Geest Zelf bidt voor ons met onuitsprekelijke zuchtingen.
En in Efeze 3 : 20:
Hem nu, Die machtig is meer dan overvloediglijk te doen, boven al wat wij bidden of denken, naar de kracht, die in ons werkt,
Hoewel de communicatie met God een zeer persoonlijke zaak is, concludeer ik voor mijzelf maar dat ik niet van alles hoef te vragen voor mij of voor anderen. En helemaal niks – op dit punt in Gods Heilsplan – t.b.v. “Jeruzalem”, dan wel “de wereld”. Christus staat ver “boven al wat wij bidden of denken” kunnen, zouden wij in gedachten houden.
Wij zijn daarentegen, volgens Paulus, zwak en dus komt de Geest ons te hulp. We zijn niet in staat, via “bidden of denken”, machtig te zijn op het niveau van God Zelf. Proberen we dat wel, dan lopen we Hem in de praktijk voor de voeten. Daarnaast geven we Hem op die manier niet de eer die de Schepper aller dingen nu eenmaal toekomt.
De wil van de Vader m.b.t. Jeruzalem
Kunnen we de wil van de Vader omtrent Jeruzalem in deze dagen kennen? Zeker wel! Die staat gewoon in de Bijbel!
De omstandigheden van de stad Jeruzalem, de Joodse staat, het jodendom, zijn nu in principe hetzelfde als in de tijd dat Jeremia de profeet des HEEREN was. In de aanloop van wat uiteindelijk in 586 B.C. zou leiden tot de vernietiging van de stad Jeruzalem en de definitieve wegvoering van het overgebleven volk, verkondigde Jeremia een onheilsboodschap, die het volk niet horen wilde.
Degenen die het niet wilde aanvaarden, gaven zich maar wat graag over aan zelfbenoemde profeten die, in de Naam van de HEERE, een geruststellende boodschap lieten horen. Dat had het volk toch liever. Erg dom natuurlijk, want wat God spreekt is Waarheid en zal gebeuren en niet wat enig mens wil of te zeggen heeft.
De HEERE, bij monde van Jeremia waarschuwt dan ook tegen dergelijke “profeten” en zegt dat Hij ze ter verantwoording zal roepen. Dat was min of meer een herhaling van de woorden aan Mozes, in Deuteronomium 18 : 18-22. In vers 18 wijst Hij eerst vooruit op de Ware Profeet des HEEREN:
Een Profeet zal Ik hun verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden in Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles, wat Ik Hem gebieden zal.
Daartegenover staat een “hoogmoedige profeet”, die God probeert te onderwerpen aan zijn eigen ego, die de Heer voor eigen gewin gebruikt. Hoe kan iemand dat doen? Daarmee teken je je eigen ondergang, aldus vers 20:
Maar de profeet, die hoogmoediglijk zal handelen, sprekende een woord in Mijn Naam, hetwelk Ik hem niet geboden heb te spreken, of die spreken zal in den naam van andere goden, dezelve profeet zal sterven.
Een dergelijk “profetisch woord” moet zeker niet serieus genomen worden, want dat is de betekenis van “vrezen” in vers 22. Het hoort bij het antwoord op de vraag in vers 21:
Zo gij dan in uw hart zoudt mogen zeggen: Hoe zullen wij het woord kennen, dat de HEERE niet gesproken heeft?
Wel, dat is best eenvoudig, aldus vers 22:
Wanneer die profeet in den Naam des HEEREN zal hebben gesproken, en dat woord geschiedt niet, en komt niet; dat is het woord, dat de HEERE niet gesproken heeft; door trotsheid heeft die profeet dat gesproken; gij zult voor hem niet vrezen.
Bidt niet voor de vrede van Jeruzalem
Gods wil m.b.t. de stad Jeruzalem, en het Joodse volk, in deze tijd is, dat er niet gebeden wordt voor de vrede van Jeruzalem en de vrede van dat volk. Vrede met God in de eerste plaats, want dat is de enige blijvende basis voor vrede met andere volken en individuen.
De tijd dat die vrede er zal zijn, want dat is aangekondigd, is nu nog niet aangebroken. Dat wacht op de “70-ste week van Daniël” met name op het einde daarvan, als de Here Jezus Christus, met Zijn Lichaam, zichtbaar zal terugkeren op de Olijfberg. (Zacharia 14 : 4) Dat is ter gelegenheid van de verwoesting van Jeruzalem, na een periode van “grote verdrukking” die nog nooit eerder geweest is en ook niet meer zijn zal. Een verdrukking overigens die voor de “uitverkoren” verkort wordt, anders zou er geen vlees – van die uitverkoren – behouden worden. (Mattheüs 24 : 21, 22)
Bidt voor de vrede van Babel
Terug naar Jeremia en de tijd die dezelfde omstandigheden kent als de tijd die nu dichtbij is. Als eerste Jeremia 29 : 7, waarin de HEERE zegt dat men dient te bidden voor de vrede van de stad waarheen het volk in ballingschap (70 jaar) gevoerd is. Dat is Babel. Als Hij Zelf aangeeft hoe die bede zou moeten zijn, betekent het ook dat Hij zo’n gebed zal verhoren, in ieder geval voor de tijd dat de HEERE dat volk in Babel in ballingschap zou houden, namelijk 70 jaar.
En zoekt den vrede der stad, waarhenen Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den HEERE; want in haar vrede zult gij vrede hebben.
Dus: niet bidden voor de vrede van Jeruzalem, maar voor de vrede van Babel. Toen tóch bidden voor de vrede van Jeruzalem was niets anders dan opstand tegen God Zelf. Ik kan er niets anders van maken. Willens en wetens niet aanvaarden wat God gesproken heeft en dan ook nog precies het tegenovergestelde aan Hem vragen.
De voorwaarden van de HEERE
In Jeremia 7 geeft de HEERE nog maar eens de voorwaarden om in vrede te mogen wonen in Zijn huis, in het “land des HEEREN”. Het hoofdstuk is eenvoudig te lezen. Hij sluit dit gedeelte af met vers 7. Dat biedt een positief vooruitzicht, maar dan op de lange termijn. Ook in onze dagen is dat uiteraard nog niet vervuld. De ongelovige staat Israël (sinds 1948), inclusief de Joden die “de Verlosser Israëls”, de Here Jezus Christus, niet willen erkennen, zijn op dit moment zeker niet van Godswege in die woning geplaatst. Dat moet nog gebeuren.
Zo zal Ik u in deze plaats, in het land, dat Ik uw vaderen gegeven heb, doen wonen van eeuw tot eeuw.
De volgende verzen gaan over dat het ongelovige volk “(“gij niet gehoord hebt“) niet bepaald aan Zijn voorwaarden voldoet, net zoals in onze dagen dus. Het resultaat is: “En Ik zal ulieden van Mijn aangezicht wegwerpen, …” (Vers 15) In dat kader, in die context, staat vers 16:
Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op, en loop Mij niet aan; want Ik zal u niet horen.
Oftewel: vraag niet of Ik dit ongelovige volk wil zegenen en vrede geven en vraag dus ook niet of Ik de stad Jeruzalem vrede (= éénwording met Mij) zal geven. Vraag het Mij allemaal niet, want Ik zal u niet horen.
Wie zo iets te horen krijgt, laat het toch wel uit zijn hoofd om alsnog te gaan vragen om iets wat haaks op deze woorden staat. Dat zou men zich in deze tijd toch ook moeten realiseren.
Daarna kondigt de HEERE in dit hoofdstuk vooral oordeel aan en ook waarom. O.a. vers 26:
Doch zij hebben naar Mij niet gehoord, noch hun oor geneigd; maar zij hebben hun nek verhard, …
Het is totaal niet moeilijk om te zien dat in onze dagen in Jeruzalem en Judea exact hetzelfde ongeloof en verharding te vinden is.
Woorden voor de mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem
In Jeremia 11 zegt de HEERE dezelfde dingen. Lees het hele hoofdstuk om goed te begrijpen waarover het gaat. Vers 2 en 3:
Hoort gijlieden de woorden dezes verbonds, en spreekt tot de mannen van Juda, en tot de inwoners van Jeruzalem;
Zeg dan tot hen: Zo zegt de HEERE, de God Israëls: Vervloekt zij de man, die niet hoort de woorden dezes verbonds,
De HEERE – Jehovah – doelt op het verbond “ten dage als Ik hen uit Egypteland opvoerde“. (Vers 7) Hij brengt dat in herinnering en zegt dat Hij zich aan dat verbond, o.a. “hun te geven een land, vloeiende van melk en honig“, (Vers 5) wil houden en roept het volk in Judea en Jeruzalem op: “Hoort de woorden dezes verbonds, en doet dezelve“. (Vers 6) En in vers 7: “Hoort naar Mijn stem!“
Maar … (Vers 8) dat deden ze toen – op volksniveau – echter niet en in deze tijd ook niet, dat kan iedereen zonder enige moeite vaststellen. Vers 8:
Maar zij hebben niet gehoord, noch hun oor geneigd, maar hebben gewandeld, een ieder naar het goeddunken van hunlieder boos hart; daarom heb Ik over hen gebracht al de woorden dezes verbonds, dat Ik geboden heb te doen, maar zij niet gedaan hebben.
Daar blijft het niet bij. Jehovah zegt nog meer in vers 9 en 10:
Voorts zeide de HEERE tot mij: Er is een verbintenis bevonden onder de mannen van Juda, en onder de inwoners van Jeruzalem.
Zij zijn wedergekeerd tot de ongerechtigheden hunner voorvaderen, die Mijn woorden geweigerd hebben te horen; en zij hebben andere goden nagewandeld, om die te dienen; het huis Israëls en het huis van Juda hebben Mijn verbond gebroken, dat Ik met hun vaderen gemaakt heb.
Zowel de 10 stammen (huis Israëls) als de 2 stammen (huis van Juda) hadden “Mijn verbond” verbroken en in die toestand is ook nu nog geen verandering gekomen. En dus:
Daarom zegt de HEERE alzo: Ziet, Ik zal een kwaad over hen brengen, uit hetwelk zij niet zullen kunnen uitkomen; als zij dan tot Mij zullen roepen, zal Ik naar hen niet horen.
Onmiskenbaar wordt een oordeel aangekondigd, en weer vergezeld van het waarom. En ook nu weer waarschuwt de HEERE op voorhand dat er niet gebeden zou moeten worden voor iets anders. Hij zegt dus op voorhand dat er geen keer in Zijn plan zou komen. Het zou gaan zoals de HEERE gesproken had. Vers 14:
Gij dan, bid niet voor dit volk, en hef geen geschrei noch gebed voor hen op; want Ik zal niet horen, ten tijde als zij over hun kwaad tot Mij zullen roepen.
Als het zo stellig gezegd wordt door God Zelf, dan ga je toch niet het tegenovergestelde vragen. Dan ga je toch niet proberen Hem over te halen het oordeel niet uit te voeren, want dat is waartoe dat bidden om de vrede van Jeruzalem uiteindelijk toch bedoeld is.
In zijn hoogmoed denkt de mens God, met name als we met z’n allen daarom via bidden om vragen, en ook langdurig, dat God Zijn plan aan die wensen aanpast. Daar is wat betreft dit onderwerp zeer zeker geen sprake van, zo blijkt uit wat de HEERE gesproken heeft.
Bid niet voor dit volk ten goede
In Jeremia 14 zijn we in de tijd “der grote droogte“. (Vers 1) Een absoluut desolate situatie wordt ons in de eerste negen verzen geschetst. Men roept daarom de Heer aan. Vers 9:
… Gij zijt toch in het midden van ons, o HEERE! en wij zijn naar Uw Naam genoemd, verlaat ons niet.
En dan antwoord Jehovah, bij monde van Jeremia, in vers 10:
Alzo zegt de HEERE van dit volk: Zij hebben zo liefgehad te zwerven, zij hebben hun voeten niet bedwongen; daarom heeft de HEERE geen welgevallen aan hen, nu zal Hij hunner ongerechtigheden gedenken, en hun zonden bezoeken.
Aangezien de Heer toen “geen welgevallen aan hen” had, maar juist oordeel zou brengen over hun “ongerechtigheden, “zonden“, ongeloof dus, zou men niet moeten gaan bidden “ten goede” om gunsten van Godswege. Dat wordt bij monde van Jeremia dan ook gezegd in vers 11:
Wijders zeide de HEERE tot mij: Bid niet voor dit volk ten goede.
Dat zou al voldoende moeten zijn, maar de HEERE geeft nog wat extra uitleg, namelijk dat zelfs vasten, geschrei, brandoffer en spijsoffer Hem niet van gedachten zullen doen veranderen. Zijn oordeel komt. Dat was toen, maar de omstandigheden, namelijk ongeloof, zijn nu precies hetzelfde. Vers 12:
Ofschoon zij vasten, Ik zal naar hun geschrei niet horen, en ofschoon zij brandoffer en spijsoffer offeren, Ik zal aan hen geen welgevallen hebben; maar door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie zal Ik hen verteren.
Alweer zegt Jehovah: Zo ga Ik het doen, vraag Mij niet om er van af te zien. Bid niet voor dit volk ten goede, want Ik luister er niet naar. Dat lijkt mij ruim voldoende om dat dan ook niet te doen.
Een totaal tegenovergestelde boodschap
En toch …, ja hoor, waren er figuren die meenden daar tegenin te moeten gaan. Hun toppunt van hoogmoed kwam tot uiting in de woorden die zij spraken – notabene roepend dat zij profeet waren – die volledig ingingen tegen de woorden van de HEERE bij monde van Zijn profeet Jeremia. Die beklaagt zich dan ook bij Jehovah. Vers 13 van Jeremia 14:
Toen zeide ik: Ach, Heere HEERE! zie, die profeten zeggen hun: Gij zult geen zwaard zien, en gij zult geen honger hebben; maar Ik zal u een gewissen vrede geven in deze plaats.
Als ik het lees, denk ik: hoe haal je het in je botte hoofd om zo’n totaal tegenovergestelde boodschap af te leveren, en dan ook nog zeggen dat die boodschap van God afkomstig is. Dat is voor mij totaal onbegrijpelijk, maar het gebeurde toen, aldus het verslag. Het gebeurt eigenlijk altijd, zie de “kerkgeschiedenis”.
Het gebeurt nu veelvuldig en in de toekomst zal het ook nog gebeuren. Mensen spreken bij voorkeur iets anders dan wat God gesproken heeft. Dat kan ook tot uiting komen in het zelf “bidden voor de vrede van Jeruzalem” of daartoe oproepen, terwijl slechts een beetje bijbelstudie duidelijk maakt dat zo’n bede op dit moment niet conform Gods wil is.
Voor wie denkt dit te moeten doen, is het goed eerst nog eens na te denken over of dat wel zo verstandig is. Dat is eufemistisch gezegd natuurlijk.
Wie zegt dat “bidden voor de vrede van Jeruzalem in deze tijd” niet hetzelfde is als het profeteren van de hoogmoedigen in de dagen van Jeremia, maakt zich toch wel heel makkelijk van de kwestie af. Ik zie geen verschil. Het is en blijft overduidelijk een niet aanvaarden van de Woorden Gods. Met andere woorden heet dat ongeloof.
De HEERE antwoord Jeremia vervolgens in vers 15:
Daarom zegt de HEERE alzo: Aangaande de profeten, die in Mijn Naam profeteren, daar Ik hen niet gezonden heb, en zij [dan nog] zeggen: Er zal geen zwaard noch honger in dit land zijn; diezelve profeten zullen door het zwaard en door den honger verteerd worden.
Over valse profeten (= “boosheid“) komt onherroepelijk een oordeel. En dan wordt nogmaals dat oordeel over het ongehoorzame (= ongelovige) volk herhaald. Hoe duidelijk wil je het hebben dat God Zijn plannen, op dit onderwerp in ieder geval, niet aanpast, hoe hard men ook roept, of hoe religieus men zich ook gedraagt. Vers 16:
En het volk, tot hetwelk zij profeteren, zullen op de straten van Jeruzalem weggeworpen zijn vanwege den honger en het zwaard; en er zal niemand zijn, die hen begrave, hen, hun vrouwen, en hun zonen, en hun dochteren; alzo zal Ik hun boosheid over hen uitstorten.
Het liep niet goed af met die zelfbenoemde profeten met hun eigen boodschap in Gods Naam. Dat voorbeeld zou ruim voldoende moeten zijn voor een ieder in deze tijd die meent wat anders te moeten spreken dan wat God gesproken heeft.
Wanneer wel bidden voor de vrede van Jeruzalem?
Dan komen we tot slot bij de tekst die in deze tijd zo veelvuldig geciteerd wordt. Overigens altijd maar één vers. Die wordt uit de context gelicht om het eigen doel te dienen, namelijk dat er gebeden zou moeten worden om “de vrede van Jeruzalem”.
Als je de context weglaat, en wat er in Jeremia besproken is niet weet of niet wilt weten, dan kom je inderdaad tot de conclusie dat vers 6 in Psalm 122 ons zou moeten aanzetten tot actie.
Bidt om den vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u beminnen.
En hup daar gaat men dan mee aan de slag. Dat doet men overigens al vele jaren, waarbij het toch inmiddels duidelijk moet zijn dat al dat bidden geen enkele positief effect heeft gehad. Uiteraard niet, want het was, en is, steeds niet naar Gods wil.
Diezelfde gedachte heb ik altijd bij “het urbi en orbi” van de paus. In feite vraagt hij dan om Gods zegen – Zijn vrede – voor de stad waarin hij verkeert en meteen ook maar voor heel de wereld. In al die eeuwen dat dit gebeurt, is dat echter nooit gelukt. In de verste verten zelfs niet. Waarom niet? Eenvoudig: ook dit is geen gebed naar Gods wil.
Nogmaals: de woorden van de Here Jezus aan de vooravond van het Nieuwe Verbond:
Ik bid niet voor de wereld, ….
In Psalm 122 wordt wel degelijk gezegd dat er gebeden zou worden “om den vrede van Jeruzalem“. Als dit bij monde van de profeet David gezegd wordt, kunnen we er zeker van zijn dat dit gebed door de Heer verhoord zal worden. Daar is geen enkele twijfel over mogelijk.
Maar we hebben toch ook vastgesteld dat een ongelovig volk, stad, land niets anders te wachten staat dan oordeel en dat er dus niet gebeden zou worden om dit te voorkomen. Wannéér moet of mag er dan wel gebeden worden voor dat volk, de stad en het land? De context van Psalm 122 : 1-9 is daar heel duidelijk over:
Een lied Hammaäloth, van David. Ik verblijd mij in degenen, die tot mij zeggen: Wij zullen in het huis des HEEREN gaan.
Onze voeten zijn staande in uw poorten, o Jeruzalem!
Jeruzalem is gebouwd, als een stad, die wel samengevoegd is;
Waarheen de stammen opgaan, de stammen des HEEREN, tot de getuigenis Israëls, om den Naam des HEEREN te danken.
Want daar zijn de stoelen des gerichts gezet, de stoelen van het huis van David.
Bidt om den vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u beminnen.
Vrede zij in uw vesting, welvaren in uw paleizen.
Om mijner broederen en mijner vrienden wil, zal ik nu spreken, vrede zij in u!
Om des huizes des HEEREN, onzes Gods wil, zal ik het goede voor u zoeken.
Ná de wederkomst van de Here Jezus Christus en Zijn Lichaam op de olijfberg zal er sprake zijn van een gelovig volk, een overblijfsel, gelovend (vertrouwend op) in de Here Jezus Christus. Daar draait alles om. Alleen dát telt.
Die wederkomst van de Heer is ná de vernietiging van Jeruzalem en Judea die nog te gebeuren staat, als afsluiting van de 7 jaar van “de 70-ste week van Daniël”. Dan zijn we terechtgekomen in de “33 jaar” voorafgaand aan het ingaan van alleen gelovigen in het Koninkrijk van de Here Jezus Christus. Dat is ook het begin van de “duizend jaar”.
Vanaf de wederkomst van de Here Jezus Christus kan elke gelovige volledig terecht bidden voor “de vrede van Jeruzalem” en zal dit gebed zeker verhoord worden. Christus zal dan immers de Koning van dit Koninkrijk en vanuit een herbouwd Jeruzalem regeren. Hij zit dan op de troon van David. Dat is de beschrijving van Psalm 122.
“Want daar (in Jeruzalem) zijn de stoelen des gerichts gezet, de stoelen van het huis van David.”
Nu staan die regeringsstoelen van de Here Jezus daar uiteraard niet, want het Joodse volk, de staat Israël, geloven (vertrouwen / onderwerpen) absoluut niet aan de Verlosser Israëls. Ook daarover is geen enkele twijfel mogelijk.
Daarom zouden we nú niet het in dit verband genoemde: “Bidt om den vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u beminnen” uitvoeren. Dat is voor later.
De eerste stap is al gezet
Wellicht zegt iemand: maar we kunnen toch wel bidden dat het volk, of individuen in dat land, in die landen zelfs, tot geloof mogen komen? Daar is toch niks mis mee?
Het lijkt mij dat dit altijd onze wens is, voor iedereen, waar ook ter wereld. Dat is namelijk ook de wens van de Heer. Hij zegt daarover in Lukas 9 : 56:
Want de Zoon des mensen is niet gekomen om der mensen zielen te verderven, maar om te behouden. …
We hoeven de Heer evenmin te bidden of de mens, het volk, de stad, tot geloof mag komen. Hij wil dat en heeft de eerste stap daartoe al lang geleden gezet. Hij heeft zelfs Zijn Woord gegeven, opdat de mens tot Hem zou kunnen komen. In alle vrijheid, en onder het Nieuwe Verbond rechtstreeks, zouden wij gaan tot de “Troon der Genade“. Hebreeën 4 : 16:
Laat ons dan met vrijmoedigheid toegaantot den troon der genade, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen, en genade vinden, om geholpen te worden ter bekwamer tijd.
Het is nu aan de individuele mens om te handelen. God rust wat dat betreft en komt in actie als de mens in kwestie Hem in geloof wil aanvaarden. Zo’n mens wordt dan wedergeboren tot kind van God, tot Nieuw Schepsel, en ontvangt de Heilige Geest, Die de gelovige onderwijst in de Schrift met de bedoeling dat het kind van God volwassen wordt en geschikt bevonden wordt om de erfenis te ontvangen.
Hem bidden dat Hij ongelovigen tot geloof mag bewegen, wellicht op een of andere wonderlijke wijze, is volgens mij niet de bedoeling. Niet dat ik het niet begrijp, want we willen allemaal graag in ieder geval onze dierbaren zover krijgen dat ze ook kinderen Gods worden en “Hem deelachtig” zijn. We kunnen die gedachte ook absoluut bij de Heer brengen, maar denken dat Hij alsnog een extra stap zal zetten, is – nogmaals: wat mij betreft – niet gepast.
’t slechts één stap
Als we toch wat willen doen, kunnen we niet anders dan “het Evangelie van de genade Gods” verkondigen en vooral vóórleven, tot voorbeeld. En dan nog is het aan de persoon in kwestie om de definitieve stap te zetten. (Zie lied 659: “’t is slechts één stap”) Refrein:
’t Is slechts één stap, die u scheidt van uw God
Leg in zijn hand nu voor eeuwig uw lot,
Stel toch niet uit, maar neem een besluit.
Doe de stap en gij zijt van Jezus
Bidden voor de vrede?
Bidden voor de vrede?