Nadat de 10 stammen in 722 B.C. hardhandig door de HEERE Zelf uit het “Land des Heeren” werden gezet, en nadat de 2 stammen, eveneens hardhandig, in de periode 606-586 B.C. uit datzelfde land werden afgevoerd naar de stad Babel, krijgen de 2 stammen (“Juda”), althans het deel dat uit de ballingschap naar Jeruzalem terugkeerde, honderden jaren later alsnog een kans om in dat land te blijven. Maar dan moesten zij wel de Messias der Schriften, de Here Jezus, aannemen als de – aangekondigde – Verlosser Israëls.
Gijlieden hebt niet gewild
Wat de HEERE toen al wist, en dus ook in Zijn Plan heeft opgenomen, is dat die kans totaal niet gegrepen zou worden. Dat is wat de Here Jezus één week voor Zijn opstanding, en daarmee het begin van de Nieuwe Schepping, bitterlijk concludeert. Lukas 13 : 34:
Jeruzalem, Jeruzalem! gij, die de profeten doodt, en stenigt, die tot u gezonden zijn, hoe menigmaal heb Ik uw kinderen willen bijeenvergaderen, gelijkerwijs een hen haar kiekens onder de vleugelen vergadert; en gijlieden hebt niet gewild?
Wat één van de gevolgen is van deze fatale beslissing, volgt in vers 35:
Ziet, uw huis wordt ulieden woest gelaten. …
Het “huis” wás woest, en zou dat vooralsnog blijven, omdat de HEERE uiteraard geen verblijf heeft in het judaïsme, de zelfgemaakte godsdienst van de Joden, ondanks dat de Joden wel in dat gebied woonden en zelfs een tempel en een soort van “eredienst” hadden. Maar dat was ook niet voor lang meer. In 70 A.D. werd Jeruzalem, inclusief die tempel verwoest en het volk – de Joden; Juda – gedood of verstrooid.
Wederom werden zij hardhandig uit het Land des Heeren gezet en dat zou nog eens gebeuren in 136 A.D. Daarvan wordt gezegd in het artikel “Het Land des Heeren”:
Aanvankelijk leek het voor de Joden de goede kant op te gaan. Gedurende 2,5 jaar bestond er een min of meer onafhankelijke Joodse staat. Toen vond Hadrianus het genoeg geweest en werd hij zo boos dat hij een grote legermacht bij elkaar bracht en een ware slachting aanrichtte om de Provincie Judea weer onder controle te krijgen. Zo’n 580.000 Joden werden gedood en 50 steden en 985 dorpen vernietigd. Hadrianus wilde het Jodendom volledig uitroeien.
Niet te bevatten, maar het is gebeurd … Normaal gesproken komt een volk dergelijke slagen niet te boven en verdwijnt het van het wereldtoneel, gaat het op in de massa. Daar zijn tal van voorbeelden van. Maar dat geldt niet voor het Joodse volk. Uiteraard niet, want ook in dat verband zijn de beloften Gods heel duidelijk. De Here Jezus had weliswaar gezegd “Ziet, uw huis wordt ulieden woest gelaten“, maar daar hielden Zijn woorden niet mee op.
Tótdat de tijd zal gekomen zijn
Definitief zou dat “woest gelaten” niet zijn, want de volgende zin in vers 35 zegt:
En voorwaar, Ik zeg u, dat gij Mij niet zult zien, totdat de tijd zal gekomen zijn, als gij zult zeggen: Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren! (Psalm 118 : 26)
Het is dus voor iedereen die de Bijbel gelooft duidelijk wanneer dat “woeste huis”, ook genoemd “de vervallen hut van David“, (Amos 9 : 11) niet meer woest of vervallen zou zijn. Dat is pas als de tijd gekomen is als “gij” (de Joden, want tegen hen wordt het gesproken) zult (enkelvoud, dus als volk) zeggen: “Gezegend is Hij, Die komt in den Naam des Heeren!“.
Als volk, althans een overblijfel daaruit, zal men in de toekomst “de Naam des Heeren aanroepen”, werd hier al voorzegd. En dat was weer conform de woorden Gods door de profeet Joël, in 2 : 32:
En het zal geschieden, al wie den Naam des HEEREN zal aanroepen, zal behouden worden; want op den berg Sions en te Jeruzalem zal ontkoming zijn, gelijk als de HEERE gezegd heeft; en dat, bij de overgeblevenen, die de HEERE zal roepen.
Volgens Zacharia 14 : 4 is dat deze gelegenheid:
En Zijn voeten zullen te dien dage staan op den Olijfberg, die voor Jeruzalem ligt, tegen het oosten; en de Olijfberg zal in tweeën gespleten worden naar het oosten, en naar het westen, [zodat] er een zeer grote vallei zal zijn; en de ene helft des bergs zal wijken naar het noorden, en de helft deszelven naar het zuiden.
De Olijfberg en de wederkomst van Christus
Dat werd overigens op de Hemelvaartsdag, 40 dagen na de opstanding van de Here Jezus, al gezegd aan de gelovigen die stonden te kijken hoe de Here Jezus Christus uit deze wereld vertrok, vanáf dezelfde Olijfberg. Handelingen 1 : 9-11:
En als Hij dit gezegd had, werd Hij opgenomen, daar zij het zagen, en een wolk nam Hem weg van hun ogen.
En alzo zij hun ogen naar den hemel hielden, terwijl Hij heenvoer, ziet, twee mannen stonden bij hen in witte kleding;
Welke ook zeiden: Gij Galilese mannen, wat staat gij en ziet op naar den hemel? Deze Jezus, Die van u opgenomen is in den hemel, zal alzo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien heenvaren.
Het gaat hier dus om de letterlijke – zichtbare – wederkomst van “deze Jezus“. Dit voor de Jehovah’s Getuigen, die maar blijven volhouden dat de wederkomst van de Here Jezus in 1914, inmiddels ruim 110 jaar geleden, onzichtbaar heeft plaatsgevonden. De Bijbel is echter héél duidelijk: Net zoals voor de “toeschouwers” heel goed te zien was hoe Hij “werd opgenomen in de hemel”, zal het weer terug uit die hemel komen ook weer zichtbaar zijn voor de “toeschouwers”. En dat alles letterlijk, controleerbaar, als begin van Zijn aanwezigheid (parousia). Zacharia 12 : 10 zegt daarover het volgende:
Doch over het huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten den Geest der genade en der gebeden; en zij zullen Mij aanschouwen, Dien zij doorstoken hebben, en zij zullen over Hem rouwklagen, als [met] de rouwklage over een enigen zon; en zij zullen over Hem bitterlijk kermen, gelijk men bitterlijk kermt over een eerstgeborene.
En Amos 9 : 11 zegt wat daarop volgt:
Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten, en Ik zal haar reten vertuinen, en wat aan haar is afgebroken, weder oprichten, en zal ze bouwen, als in de dagen van ouds;
De Heer doet het Zélf
De Heer Zélf, “dien zij doorstoken hebben“, zal “de vervallen hut van David weder oprichten“. Niemand anders, geen mens, geen volk, geen religie, geen regering, geen “beweging” (zionisme; “Christenen voor Israël”) is daartoe geroepen.
Het volk waar het over gaat, het Joodse volk, zou dit o zo belangrijk element weten én ook onthouden, in ieder geval tótdat die wederkomst aanstaande is. Dáárop zou men rustig wachten, hoe lang het ook zou gaan duren en hoe moeilijk – vol van wreedheid zelfs – hun leven vaak was, zoals de geschiedenis der eeuwen ons leert.
De diaspora
Volgens Petrus zou men gedurende “2 dagen van elk 1000 jaar” hun lot van verstrooiing onder de volken en de veelvuldige vernederingen en vervolgingen aanvaarden. (2 Petrus 3 : 8) Niet zelf “de zaken bespoedigen” of “het heft in eigen handen nemen” dus.
In wezen heeft het Joodse volk, in de “diaspora” (= de verstrooiing; uitzaaiing), vele eeuwen zo geleefd, of men zich daar nou van bewust was of niet. Maar uiteindelijk is men de Woorden Gods, de Beloften Gods, inzake het einde van hun verstrooiing onder de volken, inzake hun definitieve en dus blijvende voorspoed, helemaal vergeten.
Liever op zichzelf vertrouwen
Ze zijn hen kennelijk niet meer bekend. Ze geloven er niet in, d.w.z. ze vertrouwen er niet op dat het zo zal gaan. Het Joodse volk vertrouwt liever op zichzelf, op hun eigen kracht en op landen en mensen waar ze steun en erkenning bij zoeken. Dat gebeurde lang geleden ook al. De stammen Israëls zochten steun en bescherming bij zowat iedereen om hen heen, wat hen maar het beste uitkwam, maar niet bij de eigen Man, de HEEERE (Jehovah). Bizar toch? In feite steunen de huidige Israëli’s en Joden op de wapenen en dat kwam tot uitdrukking in het vele jaren gebruikte wapen met de Hebreeuwse naam “uzi”, wat “kracht” betekent. Niet op Gods Kracht rekent men, maar op de eigen kracht.
Het zionisme
God heeft in Zijn Plan opgenomen dat, voorafgaand aan Zijn wederkomst en aanwezigheid, uitmondend in het Koninkrijk Gods op aarde, er in het “Land des HEEREN” een ongelovig Jodendom zou verzamelen. Een “lichaam”, de “beenderen”, maar dan wel “levenloos”, d.w.z. een volk, maar niet gelovig. (Ezechiël 37)
Men zou zelf – in eigen kracht – in dat land gaan wonen. Ze werden dus niet van Godswege in dat land gebracht. Uiteraard niet, want God had eerder al heel duidelijk gezegd wanneer dat “weder oprichten” zou gaan plaatsvinden en daarbij ook dat Hij dat zou doen.
Met name wat wij kennen als “het zionisme” heeft er voor gezorgd dat er in het “Land des HEEREN” gewoond wordt door degenen die zichzelf tot “Joods volk” benoemd hebben, hoewel er ook zijn die de aanduiding “Israëli” prefereren, omdat ze inwoner zijn van de staat Israël en zich vooral niet beroepen op hun Joods of joods (= religieus) zijn.
Het zionisme is vooral bekend geworden door Theodor Hertzl, oftewel Binjamin Ze’ev Ben Jaakob, een Jood, bepaald niet in de religieuze zin van het woord, maar wel qua afstamming. Hoewel dat laatste zeer waarschijnlijk niet klopt. Uit het boek “De dertiende stam” wordt namelijk duidelijk dat het overgrote deel van het huidige Joodse volk, niet voortkomt uit Juda (uit Sem), maar uit een nazaat van Jafeth, de derde zoon van Noach. Hertzl zal wellicht een zogeheten “Asjkenazische Jood” zijn geweest, voortgekomen uit “de Khazaren”.
De Jodenstaat
Wikipedia schrijft o.a. over Hertzl:
Hij schreef: “Het beloofde land ligt daar waarheen wij het dragen. De Joden die het willen, zullen hun staat hebben, en zij zullen die ook verdienen. Hiertoe publiceerde hij in 1896 het boek Der Judenstaat (= De Jodenstaat), waarin hij de aanzet gaf tot het georganiseerd zionisme. Hij argumenteerde dat het probleem dat Joden ondervonden een nationaal en geen individueel probleem was. Bovendien ging hij niet uit van een op de joodse godsdienst geënt religieus zionisme, maar was zijn zionisme seculier van aard.
Er is sindsdien v.w.b. dit thema héél veel gebeurd. Inmiddels zijn we 130 jaar later en is er – officieel – sinds 1948 zo’n “Judenstaat”, die – van Godswege volledig onterecht – “Israël” genoemd is.
14 jaar na het “eerste Zionistisch Congres”, dat in 1897 in de Zwitserse stad Bazel werd gehouden, verscheen er in de Nederlandse taal een boekje dat het zionisme meer bekendheid wilde geven, omdat het streven naar een zelfstandige Joodse staat een goede zaak zou zijn.
Helaas, helaas … ook de schrijver was vergeten wat de Bijbel over deze kwestie te zeggen heeft, bijvoorbeeld: “Te dien dage zal Ik de vervallen hut van David weder oprichten,”
Overigens is het, gezien de wel heel grote ontberingen en ellende van heel veel Joden door de eeuwen heen, absoluut te begrijpen dat het verlangen hiervan verlost te zijn hen tot actie heeft aangezet. Maar goed, toch had men het Woord Gods serieus moeten nemen om te wachten op “te dien dage”.
“Dan was tegelijk de Jood verdwenen”
Aan de andere kant is dit ook waar, zoals de schrijver van het boekje stelt:
“Onder de cosmopolieten wil men, dat de Joden zich zullen assimileren met de volkeren in wier midden zij wonen. Inderdaad: indien dit geschiedde, dan was het Joden-vraagstuk opgelost; maar dan was tegelijk de Jood verdwenen.“
En dat zou betekenen dat de Joden, als volk, niet de “70-ste week van Daniël” zouden gaan meemaken. En ook niet de “grote verdrukking” uit Mattheüs 24, de prediking van de twee getuigen. Gevolgd door de bekering na het aanroepen van Gods Naam. En evenmin alles wat daarna komt.
De “oplossing” van het mogelijk verdwijnen van de Jood, was er zo wel, maar niet op grond van het profetische Woord van God. En in dat verband wijs ik nogmaals op het verschil tussen:
- De wil van God
- Het weten van God
God kent de geschiedenis en ook de toekomst. Hij staat “boven de tijd”, daarom weet Hij hoe de loop der dingen is en daar heeft Hij Zijn Plan op gemaakt, al ver van tevoren. Gods “Plan der eeuwen” is al van vóór “de nederwerping der wereld”. Zeker niet alles wat God al van te voren weet en wat gebeurt, is conform Zijn wil, maar uiteindelijk wel conform Zijn Plan. *
* Op grond van Bijbelstudie wist men, ruim voordat er zionisme en terugkeer naar Palestina in de gedachten kwam, al dat er een moment zou komen dat er een ongelovige Joodse natie zou moeten ontstaan op de plaats waar het voorheen gevestigd was. Hoofdstuk 9, met de titel “De terugkeer van Israël naar Palestina“, van het boek “De toekomst onzes Heeren Jezus Christus en de daarmee in verband staande gebeurtenissen” (1878), schrijft J.C. Voorhoeve: “Reeds uit onze beschouwing over “de tweede komst van Christus op aarde” is gebleken, dat de Joden naar Palestina moeten terugkeren.”
Zijn wil was niet dat het Joodse volk in de tijd van de Here Jezus op aarde, en relatief kort daarna, Hem als de aangekondigde Heiland en Verlosser zou verwerpen. De Auteur van de Bijbel wist echter wel dat deze verwerping zou komen en dus ook dat deze woorden, in Jesaja 60 : 16, toen nog niet in vervulling konden gaan:
… gij zult weten, dat Ik de HEERE ben, uw Heiland, en uw Verlosser, de Machtige Jakobs.
God weet de “loop der dingen” en dat vinden wij in de Bijbel. Daarin staat dan ook duidelijk – althans voor wie het geloven wil – hoe en wanneer het Joodse volk wel tot geloof in, en tot aanvaarding van, dé Christus zal komen. Daar is het geduldig wachten op in de vaste overtuiging dat wat God gesproken voor de volle 100% uitkomt.
Hierbij de tekst van het boekje “Het Zionisme“, aangepast aan de huidige spellingsnormen. Het origineel, met prenten, foto’s en tekeningen, is als PDF beschikbaar.
Door Dr. A. van Raalte – Dordrecht 1911
HET ZIONISME
In augustus hebben de Zionisten te Bazel hun tiende congres gehouden en ofschoon de couranten uitvoerige verslagen over het daar behandelde hebben gegeven zijn er, men merkt het in de dagelijkse conversatie, nog o zovelen, die slechts een flauwe notie hebben van wat het Zionisme wil.
Afgaande op de klank van het woord denkt men aan een religieuze beweging en vereenzelvigt die al of niet met het streven van een sekte, die in Noord-Amerika vele aanhangers telt. Minder onjuist maar nog zeer ver van de waarheid is de mening van hen, die denken, dat het Zionisme een beweging is door Joden voor de Joden, om het Godsrijk weer in Palestina te vestigen; ook zij zien in het Zionisme een soort reveil, een opleving van het orthodoxe geloof onder de zonen van het volk, dat aan de wereld de Bijbel heeft gegeven. Ook die mening, herhaal ik, is ver van de waarheid; even ver als de tegenovergestelde mening omtrent het Zionisme, die vooral gevonden wordt bij de klerikale tegenstanders der beweging, deze, dat het Zionisme vijandig zou staan tegenover het geloof, aan de Joden overgeleverd.
Al die foutieve meningen bestaan reeds van het ogenblik af, dat de beweging naar buiten optrad; de tien congressen der Zionisten, nóch de vurige pleitredenen van de aanhangers van het Zionisme gedurende meer dan twaalf jaren, zijn in staat geweest de waarheid ten opzichte van Zionisme bij Joden en niet-Joden te doen doordringen.
Dit bevreemdt te meer, waar die waarheid zo eenvoudig is en waar de belijders van het Zionisme, die waarheid telkens en telkens met grote duidelijkheid uiteenzetten.
Wat kunnen wij, overtuigde aanhangers van het Zionisme, anders dan in vergaderingen en gesprekken, in tijdschrift-artikelen en couranten-opstellen de juistheid van ons standpunt aantonen? Het “frappez toujours” (= vestig er aldoor de aandacht op, blijf er op hameren) zijn ook wij indachtig; ééns zal men ons recht doen. De Joden zullen allen tot ons komen; de niet-Joden zullen ons met hun steun bijvallen. Wij zullen overwinnen!
Trouwens wij hebben reeds veel gewonnen. Onze organisatie neemt steeds toe in omvang en kracht. Onze invloed groeit zichtbaar. Vele van onze meningen worden ook door niet-mede-standers als de hunne aangevoerd.
Wat wij Zionisten dan willen? Wij willen het Jodenvraagstuk oplossen.
Hier stuit ik reeds op tegenstand. Zovelen hebben er nooit van gehoord, dat er een Joden-vraagstuk bestaat; vele anderen ontkennen het, zelfs tegen beter weten in.
Immers voor wie de krant leest – en hoe weinigen zouden er nog zijn, die dit niet doen – kunnen de lotgevallen der Joden in de laatste jaren niet verborgen zijn gebleven. Wie heeft nooit gehoord van de pogroms, waarmede men de Jood in Rusland bij voortduring bedreigt en waarbij honderden Joden, hunne vrouwen en kinderen zijn vermoord, verminkt of verjaagd? Wie weet niet, dat er in Rusland voor de Jood uitzonderingswetten bestaan; dat zij niet overal mogen wonen in het Tsarenrijk, maar slechts in die streken, waar het der regering behaagt. Men weet ook, dat de beroepskeuze voor het Joodse kind in Rusland buitengewoon moeilijk is. Van aller-lei beroepen is de Jood er uitgesloten en sinds korte tijd is ook de school, de lagere zowel als de hogeschool, slechts toegankelijk voor een klein percentage der Joden.
Maar niet in het “onbeschaafde’’ Rusland alleen is de toestand voor de Jood onhoudbaar, zodat er honderdduizenden reeds zijn geëmigreerd, naar de Verenigde Staten vooral, ook in Roemenië, waar de Koningin zingt van naastenliefde en mensenmin, is de Jood absoluut rechteloos. Wel hebben de mogendheden, vertegenwoordigd op het congres van Berlijn, Roemenië gedwongen tot het in de wet schrijven van gelijkheid van alle burgers, van welke geloofsovertuiging ook, maar kort daarna heeft de Roemeense regering er iets op gevonden om de Joden te kunnen blijven verdrukken: de Joden worden er als vreemdelingen beschouwd.
Zo droevig als het met de Joden in Rusland en Roemenië gesteld is, is het nu wel niet overal. Maar overal – daarop bestaat geen uitzondering – verkeren de Joden in een uitzonderings-positie, die een te krasser vorm aanneemt, naarmate het percentage Joden groter is.
In Duitsland kan een Jood nóch officier nóch leraar worden; staatsbetrekkingen kan hij niet bekleden. In het burgerlijke leven staat hij apart. Hij converseert slechts met Joden of met Christenen, die een Joodse vader en een Joodse moeder hebben gehad, maar uit overtuiging (Sic!) tot een ander “kerkgenootschap” zijn overgegaan.
In Oostenrijk is het weer erger en de jaren lange overheersing van de anti-semitische staats-partij spreekt boekdelen. In het verlichte Frankrijk heerst evenveel antisemitisme als aan de Spree; (rivier in het oosten van Duitsland) wat was de Dreyfus-affaire anders dan een op de spits gedreven antisemitisch nationalisme.
Engeland en Nederland zijn reeds van oudsher de landen van de geestesvrijheid, de toe-vluchtsoorden voor lieden, die om hunne geloofsovertuiging of om de geestesstroming, waar-toe ze behoren, van elders zijn verjaagd. De Joden hebben er lang in vrede en rust gewoond.
Maar Engeland heeft de immigratie van Joden bemoeilijkt, onder de drang nog wel van de democratische arbeiderspartij; bovendien hebben er voor kort antisemitische opstootjes plaats gehad en spreken de jongste berichten van ook daar oplevende Jodenhaat.
Ons eigen land? Hoeveel ook de Joden in het belang van Vorstenhuis en Vaderland hebben gepresteerd, ook bij ons bestaat antisemitisme, zij het dan veelal sluimerend. In de kringen van het intellect wordt het wel ontkend, maar daar weet men ook niet, dat bijv. in Amsterdam vele huiseigenaren hun huizen niet aan Joden verhuren.
Bij de veld winnende menselijkheid, bij de groeiende erkentenis, dat alle mensen broeders zijn, vergeet de meerderheid van het mensdom, dat Joden óók mensen zijn.
Ontkent men nu nog, dat er een Jodenvraagstuk bestaat?
– – –
Het vraagstuk, dat moest worden opgelost, is dit: hoe maakt men een einde aan het lijden der Joden?
Nu zijn er reeds ettelijke oplossingen van dit vraagstuk aan de hand gedaan. Onder de cosmo-polieten wil men, dat de Joden zich zullen assimileren met de volkeren in wier midden zij wonen. Inderdaad: indien dit geschiedde, dan was het Joden-vraagstuk opgelost; maar dan was tegelijk de Jood verdwenen. Zulk een oplossing kan de Jood niet bevredigen; zou het ook voor hem pleiten, indien hij bewust zou streven naar de vernietiging van zijn volk? Welk een karak-terloosheid zou ’t zijn mee te werken aan de uitwissing van eigen ras van de aardbodem; welk een vergrijp aan het groots verleden van het volk, dat aan de mensheid het monotheïsme heeft gegeven! Onze brieven van adeldom zijn oud; zoals D’Israeli het in het Engelse parlement
eens heeft gezegd, toen men hem om zijn afkomst smaalde: “onze voorvaderen waren reeds dichters en kunstenaars, toen de uwe nog zwijnenhoeders waren”, zo is het. Waar vindt men een ander volk dat als het Joodse, sinds 3000 jaren, zonder leerplichtwet, geen analfabeten kent?
Om Godswil, géén vernietiging van het volk, dat aan de wereld een rij grote mannen heeft geleverd, een reeks die begint bij Mozes, en die, naar wij hopen niet zal eindigen bij Jozef Israëls, onlangs in dat Pantheon bijgezet.
Maar bovendien, die oplossing is ook praktisch onmogelijk. De volkeren, te midden waarvan de Joden leven, willen die assimilatie niet; het gros der Joden wil die evenmin, op grond van religieuze overwegingen.
Zo is, gelukkig! deze oplossing van het Jodenvraagstuk ondenkbaar.
De optimisten, die geloven in de komende zegepraal van wereldvrede en menselijkheid, geven ons een andere oplossing aan de hand. Zij verzekeren ons, dat de mens beter wordt en dat in afzienbare tijd de Jood overal ter wereld beschouwd zal worden als de gelijke van andere mensen. Zij hebben reeds hoera geroepen toen in Rusland de onbeperkte heerschappij van de Tsaar plaats maakte voor een constitutioneel stelsel. Maar nauwelijks was de echo van hun hoerageroep verstomd of de Joden te Kischenew en Homel voelden het aan den lijve, hoe weinig er was veranderd.
Het afwachten van betere tijden, het nog langer dragen van fysiek lijden en morele ellende, men kan het van de Jood niet eisen. Misschien zou ééns, na vele decenniën nog, die betere tijd aanbreken, maar groot is de kans, dat onze gelederen tegen die tijd gedecimeerd zouden zijn.
Waarom ook zouden wij nog langer schande en smaad, verdriet en ellende verdragen? Als het niet anders kon, … maar het kán anders.
– – –
Wie een oplossing van het Jodenvraagstuk wil geven, moet in de eerste plaats de oorzaken van de Jodennood doorgronden. Hoe komt het dat de Jood nergens op aarde thuis is, dat men hem overal als ongewenst vreemdeling beschouwt?
Men heeft de oorzaak gezocht in zijn geloof.
Onder de oorzaken die op verschillende tijden en in verschillende landen geleid hebben tot Jodenvervolgingen zal ook wel godsdiensthaat mogen worden genoemd. Toch kan dit geloofs-verschil van de Joden met de volkeren te midden van welke zij wonen niet de hoofdoorzaak zijn van het antagonisme (felle tegenstelling van meningen) tegen de Jood. Hoe anders verklaart men het feit, dat de belijders van andere religies ongehinderd wonen te midden van een meerderheid van andere geloofsovertuiging? Vervolging of achterstelling van Protestanten in Rusland, van Katholieken in Duitsland, men denkt er niet aan.
Bovendien: de Jood, die overgaat tot een ander geloof dan dat van zijn vaderen blijft in de ogen van zijne medeburgers een Jood. Zo nemen vele Duitse studentencorpsen nóch Joden, nóch gedoopte Joden op; evenmin kinderen van gedoopte Joden. Eerst het derde geslacht wordt officieel niet meer als Jood beschouwd. Maar ook na vele meerdere geslachten weet men zich te gelegener tijd te herinneren, dat een van de voorouders van een of ander man van betekenis een Jood geweest is. Hebben de antisemieten in Duitsland Dernburg niet met wan-trouwen begroet, omdat, naar ’t heette, een van zijn voorzaten behoorde tot het oude Volk?
Wie dieper ingaat op de oorzaken van de Jodenhaat ziet al heel gauw in, dat het Joodse geloof de antisemieten niet dwars zit. Veeleer zijn het economische motieven, die leiden tot de wens het de Joden lastig te maken, de Joden te verjagen. Zo sloot Engeland zijn grenzen voor de Russisch-Joodse immigranten, omdat de arbeiders in de geïmmigreerde Russen kwade mededingers zagen op de arbeidsmarkt. Op de zelfde gronden begint in Noord-Amerika antisemitisme op te leven.
Bij de zware strijd om het bestaan tracht men elke factor weg te nemen, die tot vermeerderde concurrentie voert. Zij, die begrijpen dat de Joden voor hen ongewenste mededingers zijn, vragen al heel gauw maatregelen tegen … die vreemdelingen.
Hier zit de kneep. Terwijl men de concurrenten van eigen volk niet kan keren, tracht men de concurrenten van een vreemd volk uit te sluiten. Het is het overal bestaande antagonisme tegen mensen van een ander ras – de huidkleur moge anders zijn of niet – dat de westerling, zo goed als de Oost-Europeaan, inneemt tegen de Jood.
Is de onmenselijke houding door de volkeren tegenover de Joden al absoluut onverdedigbaar, die houding is zeer wel te verklaren.
Men ziet in de Joden leden van een ander ras, mensen van een ander volk. Tegenover vreem-delingen, behorende tot een volk met eigen land en eigen regering wacht men zich wel ongast-vrij op te treden. De gastvrijheid in hun land genoten dient met de zelfde munt betaald.
Maar het Joodse volk is in staatkundige zin geen volk meer. Het heeft geen eigen land en kan de elders door zijn zonen genoten gastvrijheid niet reciproceren (= beantwoorden met een tegen-dienst). Het wil gaarne genieten van de gastvrijheid van andere volkeren en bewijst daarvoor die volkeren wel zeer grote diensten, maar het is buiten staat aan anderen een territorium aan te wijzen, waar het op zijn beurt de zonen van andere volkeren gastvrij ontvangt.
Het Joodse volk, dat door allerlei oorzaken, vooral door de beleden religie, etnografisch één volk is gebleven, behoort te begrijpen, dat de uitzonderingspositie van zijn zonen en dochteren overal in de wereld hierdoor wordt veroorzaakt, dat het opgehouden heeft in staatkundige zin een volk te zijn.
Het Joodse volk heeft geen land; de eigen taal dreigde een dode taal te worden en de beste zonen van het volk werken slechts voor de cultuur van andere volkeren. Voor eigen cultuur kan slechts worden gewerkt in een eigen milieu.
– – –
Het is Herzl geweest, die dit alles juist heeft ingezien, die dit scherp heeft geformuleerd en die daardoor als van zelf is gekomen tot de door hem gegeven oplossing van het Jodenvraagstuk.
Dit vraagstuk is dus niet – en wie de oorzaken van de Jodennood heeft begrepen, ziet dit direct in – wat er kan worden gedaan tot bestrijding van het antisemitisme, maar hoe brengt men het Joodse volk weer in zodanige omstandigheden, dat het op een lijn komt te staan met andere volkeren; dat zijn zonen kunnen werken voor hun eigen volk, hun eigen cultuur.
Theodoor Herzl heeft de oplossing van het vraagstuk gegeven in zijn werk “Der Judenstaat”, waarin hij een, schijnbaar utopistische, voorstelling gaf van een organisatie van de opmars van het Joodse volk naar een eigen territorium. Met grote klaarheid van blik zag hij de moeilijkheden van de door hem gegeven oplossing en wist hij aan te tonen, hoe ze waren te overwinnen. Ook voorzag hij welke bezwaren men tegen het plan zou inbrengen en hij heeft ze bij voorbaat ontzenuwd.
Terugkeer naar Palestina – want het land der vaderen was op historische en praktische gronden, de aangewezen landstreek voor de vestiging van een Joodse gemeenschap – terugkeer naar Palestina van het Joodse volk, dat daar op eigen bodem zou leven, de eigen taal zou spreken en de drager zou zijn van een eigene beschaving, dát slechts – niets meer, maar ook niets minder – kon de Joden een menselijk bestaan verzekeren.
Reeds voor Herzl hadden anderen gepoogd een renaissance van het Joodse volk voor te bereiden door de Joden te doordringen van hunne saamhorigheid op nationale grondslag, door de wenselijkheid van kolonisatie op brede basis in Palestina te bepleiten.
Maar hij was de man, die het kloek program opstelde van de beweging, die de terugkeer van het oude volk naar het Heilige Land zou voorbereiden. Ter verwezenlijking van zijn plan klopte hij eerst aan bij de grote mannen in Israël, bij de grote financiers onder de Joden. Hij vond er een welwillend gehoor, maar kreeg niet de steun, die hij wenste.
Hoe anders werd zijn oproep tot de Joodse massa’s ontvangen! Hen, de verdrukte paria’s, was het geluid, dat hen opriep naar het eerste Zionisten-congres, als de klank van een bazuin, die tonen van vrijheid uitschalt. Zij zonden, in een korte spanne tijds bij duizenden georganiseerd, hun afgevaardigden naar het eerste Zionisten-congres, te Bazel gehouden. Volkomen zeker, dat er ooit een einde aan hun ellende zou komen waren zij nog niet.
Zou het geen sprookje zijn, de terugkeer van van het Joodse volk naar de vrijheid?
Het antwoord op hun twijfel gaf Herzl: “Wenn Ihr wollt, ist es kein Märchen”.
Officieel luidt het zionistisch program sinds het eerste congres: “Het Zionisme streeft naar een publiekrechtelijk gewaarborgde woonplaats voor het Joodse volk in Palestina.
Ter bereiking van dit doel zullen dienen:
- De doelmatige bevordering van kolonisatie in Palestina van Joodse landbouwers, handwerkslieden en arbeiders.
- De organisatie van de Joodse massa’s door geschikte maatregelen, in overeen-stemming met de wetten van de verschillende landen.
- De versterking en bevordering van het Joodse zelfbewustzijn en het Joodse nationaliteitsgevoel.
- Voorbereidende stappen tot het verkrijgen van de toestemming der regeringen, die nodig is, om het doel van het Zionisme te bereiken.”
Het Zionisme wil dus Palestina voorbereiden voor de komst van het volk, dat er heeft gewoond en dat er met zijn gedachten steeds is gebleven.
Langs politieke weg moet het recht dáár te koloniseren worden verkregen. Herzl, de geboren diplomaat, deed daartoe onmiddellijk stappen; hij heeft aangetoond, aan vorsten en diplomaten, dat de door het Zionisme voorgestane oplossing van het Jodenvraagstuk niet alleen voor het Joodse volk, maar ook voor de volkeren, die nu de Jood hoogstens in hun midden dulden, van groot belang is. Te vroeg heeft de dood hem van ons weggenomen.
De omstandigheden zijn sindsdien veranderd; wat men, toen in Turkije een absoluut monarch regeerde, van de Sultan, het liefst onder garantie der mogendheden, zou hebben willen verkrijgen, dat kan nu slechts door het Turkse volk worden gegeven. Bij de weinig geconsolideerde toestand in Turkije zelf, is de politieke weg, die moet worden bewandeld, voorlopig moeilijk begaanbaar.
Maar de Zionisten hebben niet stil gezeten.
Zowel onder Herzl’s leiding als onder aanvoering van diens opvolger David Wolffsohn, die wegens gezondheidsredenen in 1911 is afgetreden, hebben zij hard gewerkt.
Nooit is het verwijt, tegen een beweging gericht, dat zij een utopie najaagt, op kloeker en forser wijze tot een onjuistheid gemaakt, dan dit door de Zionisten is geschied. Onmiddellijk hebben zij het werk ter hand genomen, dat moest en moet worden gedaan, willen zij ooit hun doel bereiken.
Met de taaiheid, die door jaren van verdrukking niet kon worden vernietigd, en het optimisme, dat de Jood na eeuwen van ellende eigen is gebleven, heeft het georganiseerde Jodendom sinds de dagen van augustus 1897 gewerkt aan zijn taak.
De taak was veelzijdig. Aan de Joodse massa’s moest worden ingeprent, dat een volk van miljoenen niet door filantropische maatregelen kan worden geholpen, dat self-help ook voor het Joodse volk de aangewezen weg was.
In woord en geschrift moest de idee der Joodse nationale eenheid worden uitgedragen naar de zonen van het volk, dat sinds eeuwen van die eenheid slechts een schaduw kon zien.
Het Joodse volk, dat in zijn gemeenten nog slechts een verkerkelijkte organisatie vond, moest op nationale grondslag opnieuw worden georganiseerd. Het moest telkens en telkens weer worden herhaald: “Alleen als gij wilt, is het geen sprookje!” De Zionistische organisatie moet krachtig en van grotere omvang worden, wil zij ooit de invloed uitoefenen, die voor het bereiken van haar doel nodig zal blijken.
Aan tegenwerking ontbrak het niet. Tegenwerking kwam er zowel van een deel der orthodoxie, tegen de beweging gekant, omdat zij ten opzichte van de godsdienst neutraal is, als van de zijde van hen, die dáár waar het antisemitisme sluimert van de Zionistische actie een opleving van de aan de Joden vijandige stroming vrezen.
Tegenwerking ook van hen, die zó vooruitstrevend zijn, dat zij in elk herstel van een vroegere toestand – al is die toestand duizenden malen beter dan de tegenwoordige – reactie zien, waar zij nu eenmaal tegen zijn. Verder nog tegenwerking van allen die conservatief genoeg zijn om elke nieuwe beweging met wantrouwen te bejegenen; tegenstand niet het minst ook van de zijde van hen, die er nóch voor, nóch er tegen zijn.
Ondanks al die tegenwerking neemt het aantal georganiseerde Zionisten van jaar tot jaar toe; ondanks lauwheid en tegenstand verbreidt zich de Zionistische stroming en verdiept zich het Zionistisch inzicht van de aangesloten rasgenoten.
Onder de Joden wordt het meer en meer begrepen, dat de organisatie van het volk op nationale grondslag de belangrijkste taak is van de beweging, die door Herzl zo juist is gekarakteriseerd als “de terugkeer tot het Jodendom voor de terugkeer naar het Joodse land.”
Reeds spoedig heeft men begrepen dat een beweging als de onze noodzakelijk een krachtig financieel instrument behoeft. In maart 1899 werd overgegaan tot de oprichting van The Jewish Colonial Trust Limited, die zijn zetel te Londen heeft. Het is voor de appreciatie van de stichting van dit instituut van betekenis op te merken, dat het kapitaal van deze bank vooral bijeen is gebracht door de Joodse massa: meer dan 100.000 Joden hebben ieder één aandeel (een Engelse pond) genomen. De J.C.T. is dus een ware volksbank geworden.
Nog een ander belangrijk financieel instituut werd door de beweging gesticht: het Joods Nationaal Fonds. Het kapitaal van dit fonds wordt bijeen gebracht door vrijwillige bijdragen, terwijl de lust tot medewerking aan dit Fonds door allerlei middelen geprikkeld wordt. Zegels voor brieven in het onderling Zionistisch verkeer, telegramformulieren, brengen jaarlijks een vrij groot bedrag binnen. Zeer verdienstelijke mannen of hun nagedachtenis wordt geëerd door inschrijving in het Gouden Boek.
Het zo bijeen gebrachte kapitaal van het N. F. blijft het onvervreemdbaar eigendom van het Joodse volk. Het wordt besteed voor aankoop van grond in Palestina; reeds nu blijkt de grote betekenis van het Fonds dat voor verschillende Zionistische instituten grond beschikbaar heeft gesteld.
Naast de voorbereiding van het volk in de diaspora is de verbetering van de omstandigheden, waaronder de reeds in Palestina gevestigde Joden leven, een belangrijk punt op het program van werkzaamheden.
De Joodse filantropie was het Zionisme reeds voorgegaan. Reeds had de Alliance Israëlite Universelle in Palestina scholen gesticht, o. a. de handwerkschool te Jeruzalem. Reeds vele jaren werkte daar de Eveline de Rothschild-school in de goede richting. De Zionisten menen dat opleiding van de Joodse ingezetenen van Palestina voor landbouw en ambachten vooral noodzakelijk is. Zo doordringen zij de Joodse landbouwkoloniën in Palestina van de Jong-Joodse geest en steunen zij de Joodse landbouwers met alle ten dienste staande middelen; zij bevorderen de beoefening van het ambacht, van de kunstnijverheid vooral, door de in stand houding van de Bazalel-school te Jeruzalem, in 1906 geopend, die onder de kranige leiding van professor Boris Schatz reeds een gunstige invloed uitoefent op het proletariaat in de Heilige Stad en wier producten reeds een goede reputatie hebben verworven.
Een gymnasium, de Tachkemoni-school – d.i een school voor Middelbaar Onderwijs – een meisjesschool en ambachtsscholen te Jaffa, een landbouwschool Kiriath-Sefer bij Lydda, bewaarscholen van de Hilfsverein der Deutschen Juden, die ook een jongensschool en een normaal-school ter opleiding van onderwijzers, waaraan een middelbare handelsschool verbonden is, heeft gesticht, zorgen met de op te richten technische school te Jaffa voor het aan de Joden te geven onderwijs.
De stichting van een Joodse Hogeschool te Jeruzalem is eerst in het begin van voorbereiding; voor de renaissance van het Joodse volk zou zulk een universiteit van onschatbare waarde zijn. In het Technicum te Haifa, een technische hogeschool, bezit het Joodse volk reeds een inrichting voor Hoger Onderwijs.
Een Joodse Vrouwenbond voor Cultuurarbeid in Palestina kwam in 1908 tot stand. Het stichten van huishoudscholen in Palestina, de inrichting van een ziekenzorg, kraamvrouwen- en kinder-verpleging, de stichting voor scholen en bewaarscholen, het verzorgen van wezen, de zorg voor immigranten en zoveel meer staat op het programma van deze bond.
Het particulier initiatief tot het cultiveren van Palestina wordt door ons gesteund. Van de verenigingen op Zionistische grondslag, die in die richting werken, dienen nog genoemd: De planters-Vereniging Palestina, die elke Jood de gelegenheid biedt in naam bezitter te zijn en gedurende zijn leven het vruchtgebruik te genieten van een vruchtentuin in het Heilige Land ter grootte van een “dunam” (ongeveer 900 m2).
Een vereniging Oelbaum Spende, in 1906 opgericht, zorgt voor de cultuur van olijfbomen in Palestina. Op een terrein van het Nationaal Fonds bij Hulda, aan de spoorweg Jaffa-Jeruzalem, wordt een Herzl-woud van olijfbomen aangelegd. Reeds is in de kolonie Chedera een groot oppervlak met olijfbomen beplant. Deze cultuur zal van grote betekenis blijken voor de bebossing van het Heilige Land. Het schenken van een olijfboom in Palestina, die vanwege het Fonds wordt geplant op naam van een aangewezen persoon, is een sterk in zwang zijnde attentie bij feestelijke gelegenheden zowel als onder omstandigheden, waarin men de werkers in de beweging enig eerbewijs wil geven.
Een genootschap tot exploitatie van arbeiderswoningen in Palestina werkt, evenals het Odessa-Comité, gesubsidieerd door het Nationaal Fonds, heeft gedaan met de opening van de arbeiderskolonie Fedsche bij Petach Tikwah, in de door de naam aangeduide richting, om te voorzien in de veelal heersende woningnood in de koloniën.
Ter verkrijging van meer hygiënische toestanden in het oude land is voorlichting ter plaatse dringend nodig. Om aan die behoefte te voldoen, heeft men ter gelegenheid van de 60-ste verjaardag van Max Nordau, een van de excellente voormannen der Zionisten, besloten tot de oprichting van een Hygiënisch Instituut.
Al heel spoedig waren er grote sommen voor dit doel beschikbaar gesteld. Voor de herwinning van het oude land is de vestiging van handels- en industriële ondernemingen van grote betekenis.
Goede voorlichting voor de mannen met ondernemingsgeest, die zich daar willen vestigen, is in hoge mate gewenst. Daarvoor zorgt een bureau vanwege de Zionistische organisatie.
Bankier voor de handels- en industriële ondernemingen in Palestina is “The Anglo-Palestina Company Ltd”, in 1902 in het leven geroepen als dochter-instelling van de Jewish Colonial Trust, die sinds enkele jaren in Constantinopel een succursale (bijkantoor) heeft in de Anglo-Levantine Banking Company Ltd.
De Anglo Palestina Company heeft bijkantoren in Jaffa, Jeruzalem en Beiroet, agentschappen in Tiberias, Hebron, Haifa en Safed.
De Maatschappij heeft door doelmatig goedkoop krediet zeer gunstig gewerkt voor landbouw, handel en nijverheid in Palestina; daarbij verkeert zij zelf in bloeiende toestand, zoals uit haar dividenden blijkt.
Het Palestina-Industrie-Syndikat stelt zich ten doel industriële en andere economische ondernemingen in Palestina voor te bereiden en te financieren, concessies te verkrijgen, enz.
De Geoelah (bevrijding) te Warschau in 1902 opgericht, heeft een bijkantoor te Odessa. Zij stelt zich ten doel het in Palestina eventueel verkrijgbare land te kopen om het te zijner tijd aan Joodse emigranten te kunnen aanbieden. De maatschappij heeft reeds meer dan 1.000 hectare land in Joodse handen doen overgaan.
Iets verder gaat de werkkring van het plantersgenootschap “Agoedath-Netaiem”. Zij koopt op gunstig gelegen punten land en laat dit beplanten om het later van de hand te doen aan hen, die zich als landbouwers willen vestigen.
Bij de stijgende grondprijzen in Palestina is het gewenst zo spoedig mogelijk veel grond in handen te krijgen. De Terraingesellschaft Haïfa wil in die stad terreinen bemachtigen.
Van de Joodse immigranten in Palestina, zowel als van de inwoners, is het grootste deel stads-proletariaat. Uit deze mensen moeten landbouwers worden gevormd. Om dit doel te verwezen-lijken werd The Palestina Land Development Company Ltd. opgericht. Zij koopt landerijen, die zij onder deskundige leiding door Joodse arbeiders laat bewerken. Deze arbeiders blijven enige jaren op de landhoeve om de voor Palestina geschikte landbouwmethoden te leren kennen. Bovendien krijgen zij aandeel in de winst, ook in de vorm van vee, en worden zodoende lang-zamerhand geschikt voor zelfstandig boer of pachter.
De maatschappij is haar werkkring begonnen, in 1908, met de stichting van een modelhoeve Kinereth aan het meer van Tiberias.
De Siedlungs-Genossenschaft, volgens het systeem van prof. Oppenheimer, is een interes-sante proefneming op sociaal terrein, ook voor andere naties dan de Joodse, van belang.
Een groot aantal volleerde arbeiders zal trachten met dit systeem de voordelen van het groot- en kleinbedrijf te verenigen.
Industriële ondernemingen zijn er nog niet vele in Palestina. Men mag verwachten, dat er naast de zeepfabriek van Kodryansky & Co. te Ben Schomen bij Lydda, weldra meerdere fabrieken, die producten van het land als grondstof verwerken, zullen verrijzen.
Bij ontginning van de in Palestina aanwezige ertslagen zal er ook voor de metaal-industrie in het land ruimte zijn.
De landbouwproducten zijn vooral wijn, sinaasappelen en olijven. De koloniën, waar deze pro-ducten worden geteeld, een 30 in getal, verheugen zich in vooruitgaande bloei; ze maken de bewering, dat de Jood geen landbouwer is, tot een der vele onware legenden, die er omtrent de Jood in omloop zijn.
– – –
Zo zijn de kiemen aanwezig en wordt het zaad gestrooid voor de groei van een centrum van Joodse cultuur en Joodse volkskracht in het Joodse land. Eens zal dit centrum uitgegroeid zijn tot een Joodse gemeenschap met zelfbestuur. De massa der Joden zal niet meer als een verdrukte minderheid leven te midden van andere volkeren; zij zal eigen taal sprekend, op eigen bodem levend en werkend in een gemeenschap van naar wij hopen en geloven, grote beschaving ginds tussen het Oosten en het Westen een brug vormen tussen Oosterse en Westerse cultuur, tussen Oosterse en Westerse belangen.
Wij weten, dat er veel zal moeten worden gedaan voor het zover zal zijn gekomen. Maar vele handen maken het werk licht.
Daarom wenden wij ons tot alle Joden om steun, kan het zijn om medewerking.
Tegenstanders onder de Joden kennen wij feitelijk niet. Wij willen niemand van hen tegen ons werk en onze wensen innemen. Veeleer willen wij hen allen tot ons trekken.
Van de niet-Joden vragen wij belangstelling, morele steun voor ons werk. Wij zijn er zeker van, dat het Zionisme én die medewerking van alle stamgenoten, én de sympathie van alle buitenstaanders verdient en er met recht om vraagt.
Oproep tot steun van het zionisme
De schrijver vraagt, volgens hem met recht, om de morele steun (en “handen”) van direct betrokkenen en ook van een ieder, voor het toen nog jonge idee van het zionisme. Het succes van inspanningen, zoals het aankopen (incl. de financiering) en cultiveren van land in Palestina, het opzetten van scholen en instituten om de Joden in staat te stellen dat land tot een goede woonplaats te maken, zou volgens Dr. Van Raalte vervolg moeten krijgen en dat is gebeurd.
Wat op zou moeten vallen, bij het lezen van het boekje in ieder geval, is dat in deze oproep tot ondersteuning elke vorm van revolutie of oproep tot het gewelddadig bereiken van dit doel, ontbreekt. Het zionisme wordt in onze dagen beticht via de gewelddadige weg haar doel te willen bereiken. Vervolgens wordt essentiële geschiedenis helemaal niet verteld, of slechts partieel, of nogal erg makkelijk verdraaid, zeker als het gaat om een “Palestijns volk”, dat vóór Yasser Arafat in geen velden of wegen bestond. Men probeert zo het ontstaan van het gewelddadige in dat gebied bij de zionisten neer te leggen, maar wie de geschiedenis kent, inclusief de politieke kant van het verhaal, weet dat dit absoluut onterecht is. *
* In zijn column van 2 juli 2025 schrijft de bekende schrijver, en zionist, Leon de Winter: Een voorbeeld van geniepige propaganda zien we op de nieuwssite nu.nl. Die vermeldt in de definitie van zionisme: “(…) De verdrijving van Palestijnen van hun grondgebied na de oprichting van de staat Israël in 1948 wordt als een van de uitwassen van zionisme gezien”: Dit is verminking van de geschiedenis: zionistisch Israël werd overvallen en de Arabische nederlaag mondde uit in de vlucht en verdrijving van Arabieren. Zonder Arabische overval waren er geen Arabische vluchtelingen geweest.
Sterker nog, van de Egyptenaar Arafat staat genoteerd: “Naarmate zijn banden met de Palestina sterker werden, vormde hij samen met anderen de groep Fatah. De groep richtte zich op het bevrijden van Palestina middels gewapende strijd.“
Het is inmiddels al vele jaren oorlog in het Midden-Oosten, en dan is deze uitspraak van toepassing: “In tijden van oorlog is de waarheid het eerste slachtoffer.” (Hiram Johnson – 1866-1945). Houd daar rekening mee bij wat u leest of hoort over dit altijd in beeld zijnde onderwerp.
Terug naar ons onderwerp. Naar “de mens gesproken” heb ik absoluut respect voor al dat wat er tot stand gekomen is op de grond die heel wat inspanningen nodig heeft gehad om er een enigszins prettig “huis” van te maken. Zonder de Joden was wat er nu is, niet geweest, is mijn opinie. Daar profiteren zowel de Joodse, de Israëlische als de Arabische inwoners van en dat begon dus al lang vóórdat in 1948 officieel de staat Israël werd uitgeroepen. Dat blijkt uit het boekje van Dr. Van Raalte.
Naar Gods normen
Als gelovige, gezet in Christus, moet ik echter wijzen op het feit dat het zionisme de Woorden Gods inzake de Joden als volk i.c.m. het Land des Heeren niet in acht neemt. Men tracht alles in eigen kracht voor elkaar te krijgen. Er is best wel veel bereikt, maar lang niet zoals het naar Gods normen zou moeten zijn. Dat kan de mens in eigen kracht ook nooit realiseren.
Daar gaat God Zelf voor zorgen. “Te Zijner tijd”, op Zijn tijd dus en dat kan niet ver meer weg zijn. In 1897, 1911, 1948 en ook tijdens het schrijven van dit artikel (juli 2025) was en is echter nog steeds van toepassing wat de Here Jezus zei in vers 35 van Lukas 13:
Ziet, uw huis wordt ulieden woest gelaten. …
Voor de inwoners van de staat Israël ziet het er uiteraard zo niet uit, maar v.w.b. Gods normen is “het huis van David” nog steeds “woest”. De Heer woont er namelijk niet en als volk is het stok-ongelovig wat het Woord Gods betreft. Dat geldt ook voor de “orthodoxe Joden”.
Naar Gods normen hoort het volk niet thuis in “Zijn woning” en dat heeft dan ook consequenties in de toekomst, zo leren wij uit “het profetische Woord”, waarvan de apostel Petrus zegt in 1 Petrus 2 : 19:
En wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt, …
De “stoelen des gerichts” in het “huis des HEEREN”
Pas als de “stoelen des gerichts” in Jeruzalem zullen staan (Psalm 122 : 6), dan is dat “huis” hersteld. Dan zal klinken: “Ik verblijd mij in degenen, die tot mij zeggen: Wij zullen in het huis des HEEREN gaan“. (Vers 1) Pas dan is vers 7 van toepassing: “Vrede zij in uw vesting, welvaren in uw paleizen“.
“Uw huis”, het huis van de Joden, moet weer “het Huis des HEEREN” worden en alleen via die weg wordt de definitieve, welvarende en zegenrijke, situatie bereikt “als in de dagen van ouds”.
Dán, en geen moment eerder, (zie in dit verband het artikel “Bidden voor de vrede?”) zal Gods onderwijs vanuit Jeruzalem tot zegen zijn van de Joden (de 2 stammen), van de 10 stammen en uiteindelijk voor álle volken en individuen, die dé Christus aangenomen hebben tot Heiland en Verlosser. Wellicht is dat voor volken en individuen niet de gewenste situatie, omdat men liever zichzelf aan de macht ziet, en wordt er daarom van alles aan gedaan om maar niet zover te hoeven komen, maar toch zal het zo gaan, want de Ware God, de God van de Bijbel, heeft het zo bepaald in Zijn Plan.
De HEERE zal het land geven
Daarmee zijn we terug in de dagen van Mozes en Aäron, waar de verspieders Jozua en Kaleb verslag uitbrachten van wat zij gezien hadden m.b.t. het “Beloofde Land”. Numeri 14 : 5:
Indien de HEERE een welgevallen aan ons heeft, zo zal Hij ons in dat land brengen, en zal ons dat geven; een land, hetwelk van melk en honig is vloeiende.
Amen
Zionisme en het “woest gelaten huis”
zionismeionisme